jammer

als woordenboektrefwoord:

jammer:
o. (-en), diepe ellende ; droefenis.
jammer:
bn. ellendig, treurig.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

jammer (tw) :
helaas, pech
jammer (zn) :
ellende, ramp, rampspoed, malaise, misère, miserie
jammer (bn) :
zonde, verdrietig, sneu, spijtig, betreurenswaardig

als synoniem van een ander trefwoord:

spijtig (bn) :
jammer, sneu, kwalijk, triest, lelijk, betreurenswaardig, betreurenswaard, teleurstellend
sneu (bn) :
teleurgesteld, hard, zielig, jammer, teleurstellend
betreurenswaardig (bn) :
jammer, spijtig
zonde (bn) :
jammer, spijtig
begrotelijk (bn) :
zonde, jammer
triest (bn) :
jammer, sneu
ongelukkig (bn) :
jammer
erg (bw) :
hard, naar, jammer, spijtig, betreurenswaardig
helaas (tw) :
jammer, ongelukkigerwijs, eilaas

woordverbanden van ‘jammer’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 267:

jammer, klacht, weeklacht

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 268:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 304:

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord
werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0035 c