praten

als woordenboektrefwoord:

praten:
(praatte, gepraat), spreken.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

praten (ww) :
kletsen, klappen, lullen, converseren, spreken, kleppen, babbelen, kwebbelen, snappen, ouwehoeren, snateren, keuvelen, klessebessen, reppen, parlevinken, poekelen, causeren, palaveren, kouten, tateren
praten (ww) :
onderhandelen
praten (ww) :
discussiëren
praten (ww) :
redeneren

als synoniem van een ander trefwoord:

kletsen (ww) :
praten, ratelen, klappen, kleppen, babbelen, kwebbelen, ouwehoeren, kakelen, kwekken, snateren, keuvelen, kwetteren, klessebessen, teuten, reppen, parlevinken, palaveren, kouten, tateren
redeneren (ww) :
betogen, praten, discussiëren, argumenteren, redetwisten, oreren, disputeren, parlevinken, een betoog houden, raisonneren, redekavelen
kleppen (ww) :
praten, ratelen, kletsen, klappen, babbelen, klepperen, zwetsen, snateren, keuvelen
spreken (ww) :
praten, converseren, discussiëren, zich uiten, zich uitdrukken, zich onderhouden
babbelen (ww) :
praten, kletsen, klappen, kwebbelen, snappen, kakelen, snateren, keuvelen, tateren
tateren (ww) :
praten, kletsen, babbelen, kwebbelen, kwekken, snateren, keuvelen, kwetteren
klappen (ww) :
praten, ratelen, kletsen, babbelen, keuvelen
kouten (ww) :
praten, babbelen, keuvelen, klessebessen
snappen (ww) :
praten, kletsen, babbelen, snateren
parlevinken (ww) :
praten, redeneren, brabbelen
palaveren (ww) :
praten, kletsen, oreren
lullen (ww) :
praten, kletsen
gesprek (zn) :
woorden, onderhoud, ontmoeting, praten, praatje, onderhandeling, discussie, babbeltje, samenspraak, conversatie, overleg, forum, tweespraak, dialoog, discours, gedachtewisseling, colloquium, kout
praat (zn) :
gesprek, praten

woordverbanden van ‘praten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Weinig beduidende dingen zeggen. Praten, kallen en kouten is een gemeenzaam gesprek voeren tot tijdverdrijf enz. over onverschillige onderwerpen; kallen en kouten worden in de dagelijksche taal minder gebruikt; zij hebben het bijdenkbeeld van gezelligheid. Snappen en babbelen is snel en aanhoudend spreken zonder er veel bij te denken; het eerste wordt bij voorkeur van jongere kinderen gezegd; aan het laatste is dikwijls het denkbeeld verbonden, dat hetgeen men zegt ten nadeele is van anderen. Kakelen, rammelen en snateren geven zoo onophoudelijk en luid babbelen of snappen te kennen, dat men zich geheel alleen van het gesprek meester maakt, en het voor anderen onmogelijk is er een woord tusschen te krijgen. „Ja maar, Koosje!" rammelde mevrouw Dorbeen, voorbij Mietjen van Naslaan heen sprekende.....

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Weinig beduidende dingen zeggen.

Snappen zegt men van kleine kinderen, die altijd wat te vertellen hebben en dat snel en zonder ophouden doen.

Babbelen wordt van groote menschen en van schoolkinderen gezegd; soms heeft het de onschuldige beteekenis verloren en duidt het meer kwaadspreken aan. Zij is een eerste babbelaarster; vertrouw haar geen geheim toe.

Wil men op afkeurende wijze te kennen geven, dat iemand zich luide doet hooren, bijv. bij een kijfpartij, dan gebruikt men kakelen. Hoor die vrouw daar eens staan te kakelen, mijn ooren tuiten er van. Praten doet men, als men met iemand een gesprek voert over alledaagsche zaken, meestal uit tijdverdrijf. (Van ernstiger dingen zegt men spreken. Kom eens bij me praten. Is mijnheer te spreken?) — Kouten onderstelt, dat men met elkander schertsend piraat en in die scherts genoegen vindt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 190:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 251:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

praten
zwijgen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c