afzonderen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

afzonderen (ww) :
afscheiden, afsluiten, apart houden, isoleren, losmaken, scheiden, separeren, weghouden
afzonderen (ww) :
afscheiden, afsplitsen

als synoniem van een ander trefwoord:

scheiden (ww) :
afsplitsen, aftakken, afzonderen, delen, isoleren, onderscheiden, separeren, vertakken, verwijderen
afscheiden (ww) :
afzonderen, scheiden, schiften, segregeren
afscheiden (ww) :
afgrenzen, afschutten, afzonderen
isoleren (ww) :
afschermen, afzonderen, scheiden
verwijderen (ww) :
afzonderen, vervreemden
afsluiten (ww) :
afzonderen, isoleren
uitzonderen (ww) :
afzonderen

woordverbanden van ‘afzonderen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

afscheiden, afzonderen, scheiden

Den samenhang verbreken. Bij scheiden (behalve in den zin van vertrekken) wordt gelet op de beide deelen, waarvan de samenhang verbroken wordt. Afscheiden is sterker; daarbij heeft men meer bepaald het oog op dat deel, hetwelk van het geheel afgenomen wordt. Ditzelfde geldt ook van afzonderen, doch met de bijbedoeling, dat het afgescheiden deel tot een bepaald doel afzonderlijk wordt gehouden. De schapen van de bokken scheiden. Van de zijnen afgescheiden , en geheel alleen onder vreemden, gevoelt hij zich volstrekt niet op zijn gemak. Wilt ge niet eene kleinigheid voor dat liefdadig doel afzonderen?

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 128:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0028 c