bedillen

als woordenboektrefwoord:

bedillen:
(bedild), beschikken; bevitten.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

bedillen (ww) :
bekritiseren, berispen, bevitten, gispen, kritiseren, terechtwijzen, vitten
bedillen (ww) :
betuttelen, regelen

als synoniem van een ander trefwoord:

bekritiseren (ww) :
afkeuren, afkraken, bedillen, berispen, gispen, hekelen, laken, terechtwijzen, veroordelen
betuttelen (ww) :
bedillen, betittelen, bevoogden

woordverbanden van ‘bedillen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

bedillen, berispen, gispen, laken

Zijne afkeuring te kennen geven. De sterkste beteekenis heeft laken. Men laakt wat volstrekt af te keuren is. Berispen, gispen, bedillen sluiten eene bijgedachte in; het eerste dat een meerdere zijne afkeuring streng en met redenen omkleed te kennen geeft, het tweede die van eene scherpe en hekelende, het derde van eene vitterige, kleingeestige, dikwijls ongegronde afkeuring. Oude lieden zijn soms bedilziek: men kan hun moeielijk iets naar den zin doen.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Een afkeurend oordeel vellen.

Laken zegt, dat iets onvoorwaardelijk is af te keuren en heeft hoofdzakelijk betrekking op handelingen, niet op de personen zelf. Zijn onbetamelijk gedrag werd door ieder gelaakt.

Berispen heeft de bijgedachte, dat een meerdere zijn mindere diens verkeerde handelingen onder 't oog brengt en hem in afkeurende woorden daarover bestraft; het wordt dus van de personen zelf gezegd. De onderwijzer berispte den leerling over het slordige werk.

Gispen (d.i. met een gisp of roede slaan) geeft te kennen, dat men in scherpe bewoordingen iemands handelingen afkeurt of hekelt. Het opzettelijk beleedigen van den gezant, waartoe de minister zich had laten verleiden, werd door de vredespartij streng in hem gegispt. (Het komt hoofdzakelijk alleen in de schrijftaal voor.)

Bedillen wijst aan, dat men op iemands doen en laten kleingeestige aanmerkingen maakt uit zekere zucht om zich met alles te bemoeien. Zijn afkeurende critiek behoeft gij u niet aan te trekken: hij staat algemeen bekend als iemand, die iedereen wil bedillen.

Ontstaat de afkeuring uit afgunst en ontaardt zij in een breed uitmeten van allerlei nietigheden of kleine gebreken, dan spreekt men van vitten. Ik had wel gedacht, dat hij op dit boek zou gaan vitten: hij is jaloersch op den opgang, dien het maakt.

Het valt zonder twijfel in hem te —, dat hij zijn ouders niet beter ondersteunt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 220:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0147 nc