besparen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

besparen (ww) :
schrappen, sparen, uitsparen, uitwinnen, winnen, zich ontzeggen
besparen (ww) :
bezuinigen, korten, ombuigen, beknibbelen
besparen (ww) :
behoeden, overhouden, sauveren

als synoniem van een ander trefwoord:

schrappen (ww) :
afvoeren, besparen, censureren, doorhalen, doorkrassen, uitwissen, verwijderen, weghalen, weglaten, wegstrepen
inhouden (ww) :
afboeken, afhouden, afschrijven, aftrekken, beknibbelen, besparen, bezuinigen, korten, minderen
bezuinigen (ww) :
beperken, besparen, economiseren, inkrimpen, ombuigen, sparen, terugdringen
uitsparen (ww) :
besparen, bezuinigen, economiseren, inwinnen, sparen
beknibbelen (ww) :
besparen, bezuinigen, inhouden, korten, uitsparen
sparen (ww) :
besparen, bezuinigen, uitsparen
winnen (ww) :
besparen

woordverbanden van ‘besparen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

besparen, uitsparen, uitwinnen

Besparen en uitsparen zijn in zoover van uitwinnen te onderscheiden, dat de eerste het ter zijde leggen of niet aanwenden aanduiden, terwijl uitwinnen meer het zich besparen van grooter moeite of meer geld te kennen geeft, door zich terstond eene geringere moeite of uitgave te getroosten. Terwijl besparen meer ziet op het niet aanwenden van iets, heeft men bij uitsparen meer het oog op het behouden van het uitgespaarde, voor mogelijk later gebruik. Ik zal u die. kosten en moeite besparen. Men kan zichzelf of een ander geld besparen, doen uitwinnen, ook arbeid besparen, in welk geval besparen beteekent de inspanning, welke die arbeid zou vereischen, onnoodig maken. Door wekelijks eene kleinigheid af te zonderen, heeft hij een aardig sommetje bespaard. Ik zal u de moeite van het heen en weer loopen besparen door dit lijstje, dat u den weg wijst, dien gij te volgen hebt; dat zal u minstens een paar uur uitsparen, en zoo zult ge dus nog heden avond weder huiswaarts kunnen keeren. Ik zal hem, nu hij in de stad is, terstond gaan opzoeken, dat wint mij eene reis uit. Vgl. sparen.

Iets niet gebruiken, teneinde er later genot van te hebben. Bij sparen en besparen (in fig. zin gebruikt) behoeft dit laatste nog niet altijd doel te zijn, b.v. spaar hem; dat verdriet heb ik hem maar bespaard. Sparen (in letterl. zin) zegt niets anders dan zuinig omgaan met iets, zoodat men overhoudt; bij besparen heeft men meestal eene bepaalde zaak op het oog, die men voor toekomstig gebruik wil bewaren. Oversparen ziet meer op het overschot, dat men door sparen verkrijgt. Overleggen drukt dit nog sterker uit; het onderstelt een overschot, dat men laat rusten om het in tijd van nood te gebruiken. Uitzuinigen is besparen door zich ontbering te getroosten. Door sparen kan men zijn kapitaal verbeteren. Van het loon, dat hij kreeg, wist hij altijd nog een stuivertje te besparen. Hoewel hij niet veel verdiende, heeft hij toch nog een aardig sommetje overgespaard. Een arm student weet soms meer uit te zuinigen, dan gij denken zoudt, om boeken te kunnen koopen. De man leeft zeer zuinig,want hij wil elk jaar wat overleggen voor den ouden dag. De rijkaard legt jaarlijks eene aardige som over.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 170:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0032 c