betichten

als woordenboektrefwoord:

betichten:
(betichtte, beticht), beschuldigen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

betichten (ww) :
beschuldigen, aanklagen, wijten

als synoniem van een ander trefwoord:

beschuldigen (ww) :
aanklagen, verdacht maken, betichten, aanwrijven, ten laste leggen, incrimineren
wijten (ww) :
toeschrijven, aanrekenen, toedichten, betichten, aanwrijven, aantijgen
aanklagen (ww) :
beschuldigen, vervolgen, betichten

woordverbanden van ‘betichten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Iemand iets ten laste leggen. Beschuldigen is in het algemeen op iemand de schuld van iets leggen; met aanklagen is in den regel het bijdenkbeeld verbonden, dat de beschuldiging wordt ingebracht bij de rechterlijke macht. Aantijgen is iemand iets ten laste leggen met kwade bijbedoeling. Iemand iets aanwrijven is eigenlijk eene smet op iemand werpen, doch met de bijgedachte van dit herhaaldelijk en met inspanning te doen, zoodat de beschuldiging als het ware eene klevende smet wordt. Betichten is synoniem met aantijgen, doch stelt meer op den voorgrond het valsch aanklagen, meestal van een zwaar vergrijp. Deze werkwoorden zijn van aangeven en aanbrengen (zie aanbrengen) onderscheiden, doordat deze laatste enkel het mededeelen van het feit te kennen geven, terwijl de eerste tevens een streven naar het opleggen van straf of boete uitdrukken. Tichelaar betichtte De Witt. Alle schuld die men hem aantijgt, laat hij op zich rusten. Men kan lichtelijk iemand een blaam aanwrijven, doch niet zoo gemakkelijk hem weer schoon wasschen. Iemand wegens misbruik van macht aanklagen. Mijn geweten klaagt mij aan.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Kenbaar maken, dat iemand iets onbehoorlijks heeft verricht.

Beschuldigen wijst in het algemeen aan dat men op iemand de schuld van iets legt, terwijl aanklagen bovendien uitdrukt, dat zulks geschiedt voor een macht, die de bevoegdheid bezit de schuldige te straffen. De aanklager neemt tevens de verplichting op zich, de aanklacht door bewijzen of getuigen te staven. Aanklagen verlangt dus een straf voor de misdaad, wat beschuldigen niet doet. Laat men het onderzoek en de opsporing der bewijzen aan de rechterlijke macht over, dan gebruikt men aangeven of aanbrengen. Aanbrengen onderstelt tevens, dat men uit wraak of uit zucht naar gewin een strafbare daad ter kennisse van de overheid brengt, terwijl aangeven die onedele drijfveer niet aanneemt. Wordt iemand valschelijk en met een boosaardig opzet een zware misdaad ten laste gelegd, dan gebruikt men betichten. Ook lette men er op, dat van beschuldigen, aanklagen of betichten het lijdend voorwerp een persoonsnaam is, terwijl aangeven en aanbrengen de misdaad tot lijdend voorwerp hebben.

Men beschuldigde den knecht algemeen, dat hij het huis in brand had gestoken; d.w.z. men gaf hem de schuld er van.

De boer klaagde den knecht aan, toen deze den brand had gesticht; d.w.z. de boer diende een aanklacht bij den rechter in, en had er bewijzen of getuigen voor. Hij gaf de brandstichting bij de justitie aan. (Zaaknaam).

De moord werd bij de justitie aangegeven; d.w.z. men stelde de justitie er van in kennis en liet aan haar het verdere onderzoek over.

De werkvrouw bracht alles van de dienstboden bij Mevrouw aan; d.w.z. om een plasdankje of wat ook te verdienen, verklapte zij alles. (In de kinderwereld „verklikken".)

De hovelingen betichtten den schatmeester van diefstal; d.w.z. zij zochten hem uit wraakzucht ten val te brengen en klaagden hem valschelijk aan.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 7:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c