braaf

als woordenboektrefwoord:

braaf:
bn. bw. (braver, -st), deugdzaam ; eerlijk; goed; dapper.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

braaf (bn) :
fatsoenlijk, keurig, goed, eerlijk, eerbaar, oppassend, eerzaam, deugdzaam, rechtschapen, rechtgeaard, welgeaard, welgemanierd
braaf (bn) :
zoet, volgzaam, gehoorzaam, dociel
braaf (bn) :
onwetend, schijnheilig, argeloos
braaf (bn) :
suf

als synoniem van een ander trefwoord:

fatsoenlijk (bn) :
keurig, behoorlijk, matig, redelijk, gepast, net, braaf, deftig, goed, eerlijk, beleefd, aannemelijk, netjes, correct, beschaafd, eerbaar, kuis, eerzaam, deugdzaam, gedistingeerd, betamelijk, rechtschapen, achtbaar, billijk, decent, ordentelijk, welvoeglijk, schikkelijk, achtenswaardig
volgzaam (bn) :
gehoorzaam, braaf, schaapachtig, gewillig, mak, meegaand, gedwee, inschikkelijk, willig, gezeglijk, handelbaar, dociel, verduldig
rechtschapen (bn) :
fatsoenlijk, oprecht, braaf, eerlijk, rechtvaardig, loyaal, onkreukbaar, deugdzaam, integer, onomkoopbaar
deugdzaam (bn) :
keurig, fatsoenlijk, net, braaf, rechtvaardig, eerbaar, zedelijk, eerzaam, zedig, rechtschapen
eerzaam (bn) :
fatsoenlijk, net, braaf, deugdzaam, betamelijk, zedig, achtenswaardig, treffelijk
gehoorzaam (bn) :
zoet, volgzaam, braaf, onderworpen, onderdanig, gewillig, gedwee, gezeglijk
zedelijk (bn) :
fatsoenlijk, braaf, eerbaar, moreel, kuis, deugdzaam
zoet (bn) :
volgzaam, gehoorzaam, poeslief, braaf, lief, dociel
best (bn) :
braaf, goedhartig, trouwhartig, goeiig
heilig (bn) :
braaf, vroom, deugdzaam, godvruchtig
rechtgeaard (bn) :
braaf, echt, eerlijk, rechtschapen
gehoorzaam (bn) :
zoet, braaf, mak
suf (bn) :
braaf, saai
goed (bn) :
braaf
onwetend (bn) :
braaf
zoetjes (bw) :
rustig, braaf, lief

woordverbanden van ‘braaf’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Waar niets op te zeggen valt. Eerlijk, van personen gezegd, beteekende oorspronkelijk: overeenkomstig de eer handelend, handelend als een man van eer; thans leeft het in die beteekenis niet meer, maar wordt het gebruikt in den zin van niet diefachtig, betrouwbaar, niet bedriegelijk. Hij is doodeerlijk; je kunt hem alles toevertrouwen. Van zaken gezegd, beteekent eerlijk zonder smet, eervol, vertrouwen inboezemend: eene eerlijke begrafenis, een eerlijke dood, een eerlijk gezicht. Braaf ziet niet zoozeer als eerlijk op iemands handelwijze, maar meer op zijne inborst; de brave is iemand, die onder alle omstandigheden zijn plicht zal doen, en daar zijn genoegen in vindt. Een braaf mensch handelt altijd eerlijk; een eerlijk mensch hoeft nog niet braaf te zijn. In de uitdrukking, een brave Henderik heeft het de min of meer ongunstige beteekenis gekregen van: zoet, bang, niet flink. Als bijwoord, beteekent het: flink, ferm: Braaf zoo! Braaf gehandeld! In dezen zin is ook rechtschapen in gebruik, dat echter meestal van personen wordt gebezigd, en dan de beteekenis heeft van: in alle opzichten handelend, zooals 't aan een man past, die zijne verplichtingen jegens anderen en tegenover zichzelf goed kent en ze nakomt. Eigenlijk beteekent het 't tegenovergestelde van wanstaltig, mismaakt; het wordt echter alleen gebruikt in fig. zin. Fatsoenlijk ziet meer op het uiterlijk optreden van iemand; iemand, die zich zoo gedraagt, dat hij zich niet hoeft te schamen, en dat hij niet in strijd handelt met de vormen der wellevendheid, gedraagt zich fatsoenlijk. In de spreektaal komt het ook voor in de beteekenis van eerlijk: Hij zal toch wel zoo fatsoenlijk zijn om zijn woord te houden. Als bijv. naamwoord bij eene zaak, komt het geheel met eerlijk overeen: eene fatsoenlijke (eerlijke) begrafenis, fatsoenlijke (eerlijke) armoede.

Deugdzaam is degene, die vele deugden bezit; braaf is degene, die zedelijke kracht heeft (oorspronkelijk: die kracht bezit in meer algemeenen zin) die derhalve bewustzijn heeft van zijne verplichting en op wien men zich dus verlaten kan. Vroom (oorspronkelijk: uitstekend, dapper) is hij die uitmunt in de betrachting zijner verplichtingen jegens God; verder in het algemeen die godsdienstig is en vooral door zijne daden hiervan blijk geeft.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 405:

braaf, eerlijk

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 350:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 127:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

braaf
ondeugend, ongehoorzaam, stout

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0038 c