bult

als woordenboektrefwoord:

bult:
m. (on), bochel.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

bult (zn) :
knobbel, buil, bobbel, uitstulping, uitpuiling
bult (zn) :
menigte, grote hoeveelheid
bult (zn) :
heuvel, hobbel, oneffenheid
bult (zn) :
bochel

als synoniem van een ander trefwoord:

menigte (zn) :
berg, overvloed, boel, rits, zooi, schep, kluit, hoop, bult, heleboel, kwantiteit, ris, resem
knobbel (zn) :
verdikking, knop, buil, zwelling, bobbel, bult, knor, uitwas, knobbeligheid
buil (zn) :
kneuzing, knobbel, zwelling, bobbel, bult
knoest (zn) :
knobbel, bult, knor
pok (zn) :
puist, zweer, bult

woordverbanden van ‘bult’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

bult, bochel

Eene harde oneffenheid op den rug ten gevolge eener kromming van den ruggegraat. Bult of bochel noemt men zulk eene oneffenheid bij den mensch; bij de dieren spreekt men alleen van bult. Bochel is minder gemeenzaam dan bult. De bulten van den kameel, de bult van den dromedaris.

bult, buil

Elke harde oneffenheid op de huid noemt men een bult; buil slechts eene huidopzetting of zwelling, welke van voorbijgaanden aard is, of eenige vochtige stof bevat. Door sich te stooten krijgt men een bult of een huil. De etterbuil moest geopereerd worden.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 424:

bult, bochel, buil

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

bult
kuil

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0164 nc