gang

als woordenboektrefwoord:

gang:
m. (-en), het gaan; loop van zaken.
gang:
v. (-en), doorgang in een huis ; nauw straatje. gangetje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

gang (zn) :
schot, vaart, voortgang, gangetje, koers, loop, evolutie, richting, pas, stroming, ontwikkeling, tempo, beweging, verloop, snelheid, beloop, vaartje, tred, rijsnelheid, vaarsnelheid, demarche
gang (zn) :
hal, overloop, portaal, galerij, corridor, vestibule
gang (zn) :
wandeling, doorgang, passage, doortocht
gang (zn) :
doen en laten, procedure
gang (zn) :
bende, boevenbende
gang (zn) :
schotel, gerecht
gang (zn) :
tunnel, doorloop
gang (zn) :
steeg, beluik
gang (zn) :
werking
gang (zn) :
gerecht
gang (zn) :
lading

als synoniem van een ander trefwoord:

ontwikkeling (zn) :
voortgang, gang, bloei, vooruitgang, loop, beschaving, evolutie, groei, opvoeding, vorming, beweging, verloop, trend, geschiedenis, beloop, civilisatie, wasdom, ontplooiing, ontwikkelingsgang
verloop (zn) :
gang, afloop, koers, loop, evolutie, proces, toedracht, ontwikkeling, lijn, beloop, ontwikkelingsgang
snelheid (zn) :
vaart, gang, haast, tempo, spoed, vlugheid, rapheid, speed, levendigheid, gezwindheid, radheid
procedure (zn) :
gang, gang van zaken, methode, regel, doen en laten, werkwijze, receptuur, procédé
troep (zn) :
groep, gang, kring, ploeg, menigte, gezelschap, bende, horde, schaar, schare
vaart (zn) :
gang, haast, tempo, vlucht, spoed, snelheid, voortvarendheid
hal (zn) :
gang, portaal, vestibule, voorzaal, voorportaal, hall
spoed (zn) :
vaart, gang, haast, tempo, snelheid, voortvarendheid
stroming (zn) :
gang, loop, stroom, drift, maalstroom, onderstroom
bende (zn) :
groep, gang, gespuis, horde, hoop, kliek, schare
koers (zn) :
gang, route, loop, richting, verloop, beloop
beloop (zn) :
gang, richting, ontwikkeling, tracé, talud
tred (zn) :
voetstap, gang, loop, pas, stap, schrede
beluik (zn) :
gang, besloten ruimte, steeg, hofje
pas (zn) :
voetstap, gang, stap, schrede, tred
gerecht (zn) :
schotel, gang, maal, spijs
passage (zn) :
gang, gangetje, corridor
loop (zn) :
wandeling, gang, loopje
bende (zn) :
gang, boevenbende
vaart (zn) :
gang, loop, tocht
demarche (zn) :
gang, tred
schacht (zn) :
gang, put
dreef (zn) :
gang
steeg (bn) :
gang, beluik

woordverbanden van ‘gang’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een tot verkeer of vervoer gebezigde ruimte. Weg duidt in het algemeen de verbindingslijn aan, die men zich tusschen twee plaatsen denkt, de voor verkeer of vervoer aangelegde verbinding. Baan is een vlakke weg; ook de weg waarlangs een lichaam zich moet voortbewegen: de loopbaan of baan van een komeet. Straat heetten oorspronkelijk alleen de breede, geplaveide hoofdwegen tusschen de huizen in de steden of dorpen; thans wordt straat ook gebruikt in den zin van straatweg, met klinkers bestraten weg tusschen twee plaatsen. De doorgaans smalle dwarsstraten, die de hoofdstraten doorsnijden en met elkander verbinden, noemt men stegen. Steg, dat alleen in de verbindingen weg noch steg en heg noch steg gebruikt wordt, was hetzelfde als steeg, dat vroeger meer algemeen een weg, waarlangs men gaan kan, beteekende. Paden zijn buiten, wat in de steden de stegen zijn; het zijn veelal smalle wegen, alleen voor voetgangers geschikt; in tegenoverstelling van een rijweg spreekt men van een voetpad. Loopt een smal pad tusschen huizen of tuinmuren enz., of onder den grond door, dan bezigt men ook het woord gang. Vooral is dit in den vesting-bouw het geval: mijngangen, onderaardsche gangen. Heerbaan en heerweg — thans dikwijls heereweg geschreven of uitgesproken — waren oorspronkelijk de banen of wegen, waarlangs de legers zich bewegen konden; later zijn het de benamingen voor de groote, breede hoofdwegen geworden. Bad en weg worden ook overdrachtelijk gebruikt: de wegen der Voorzienigheid; het eerste voor levenswandel: het pad der deugd, de paden der goddeloozen. Heeft een kleine nauwe straat slechts een ingang dan noemt men haar een slop.

beloop, gang, loop

De wending, die eene zaak neemt, en de vermoedelijke afloop, dien zij hebben zal. Spreekt men in het bizonder van ééne zaak dan gebruikt men liefst beloop; loop en gang bezigt men ook van meer zaken: de gang der zaken, de loop der dingen; het beloop der zaak vertellen. Iets op zijn beloop laten. In de spreekwijze: 's werelds loop ziet loop op de elkander opvolgende gebeurtenissen.

gang, buis, kanaal, pijp, weg

Weg is alles waar iets langs of over gaat. Gang is de algemeene naam voor een nauwen weg, waarlangs zich iets beweegt; ten opzichte van het lichaam, bepaald de weg, waarlangs eene stof in het menschelijk of dierlijk lichaam zich voortbewegen kan. Gehoorgang. Buis duidt hetzelfde aan, doch heeft het bijbegrip dat de weg nauwer is en van alle zijden besloten; terwijl eene buis niet lang en gebogen kan zijn, veronderstelt men bij pijp altijd een zekere lengte zonder krommingen. Een kanaal is een weg tusschen twee wanden ingesloten. Luchtwegen, verkeerswegen; galbuis, gasbuis; darmkanaal; luchtpijp.

in de Woordenlijst onnodig Engels:

gang  zn.:
bende

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0044 c