genegen

als woordenboektrefwoord:

genegen:
bn. (-er, -st), gunstig gezind ; geneigd.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

genegen (bn) :
bereid, van plan, van zins
genegen (bn) :
goedgezind, goedgunstig
genegen (bn) :
vriendelijk

als synoniem van een ander trefwoord:

vriendelijk (bn) :
aangenaam, aardig, amicaal, aimabel, attent, behulpzaam, beleefd, beminnelijk, bereidwillig, beschaafd, gemoedelijk, genadig, genegen, goedaardig, goedgunstig, goedhartig, goedig, goelijk, hartelijk, herderlijk, innemend, inschikkelijk, lankmoedig, lief, lieftallig, minnelijk, ongedwongen, prettig, toegenegen, toeschietelijk, vaderlijk, voorkomend, vriendschappelijk, vrolijk, welgemeend, welwillend, zacht
bereid (bn) :
genegen, geneigd, gereed, gewillig, paraat
goedgezind (bn) :
genegen, gunstig

woordverbanden van ‘genegen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

genegen, geneigd, gezind

Genegen is gunstig gestemd voor.; geneigd overhellend tot, 't zij dat de neiging iemand van nature eigen is, 't zij, dat zij het gevolg is van redeneering, inzicht, enz., die hem doen overhellen, tot iets. Gezind is eene bepaalde denkwijze hebbende omtrent een persoon of eene zaak met het bijdenkbeeld, dat die denkwijze zich in daden openbaart of openbaren zal. Hij is mij bijzonder genegen. Is hij ge negen te vertrekken? Geneigd tot den drank. Iemand kwalijk gezind zijn. Wat is hij gezind te doen ?

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

geneigd, genegen

Neiging tot iets hebbende.

Geneigd geeft te kennen, òf dat de neiging iemand nature eigen is, dus tot zijn aard en karakter behoort, òf wel dat zij het gevolg is van redeneering, inzicht of oordeel, die iemand tot iets doen overhellen. (Neigen = overhellen.) De mensch is geneigd tot zonde: zijn aard brengt dat mede. Ik ben geneigd dit toe te stemmen: ik hel er toe over (daar ik er over nagedacht heb).

Genegen ziet meer op de neigingen, die uit lust of begeerte ontstaan. 'Men vraagt een keukenmeid, een burgerpot kunnende koken en tevens genegen eenig huiswerk te verrichten: die daar lust in heeft, er niet afkeerig van is. Bovendien kan genegen beteekenen: goedgunstig gezind, liefhebbend: De directeur is mij zeer genegen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 207:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

genegen
ongenegen

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0031 c

[foutje]