kant

als woordenboektrefwoord:

kant:
m. (-en), zijde, rand.
kant:
v. (-en), speldenwerk.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kant (zn) :
zijde, uiteinde, grens, rand, zijkant, vlak, zij
kant (zn) :
oever, wal, zoom, walkant
kant (zn) :
aspect, hoek, dimensie
kant (zn) :
kantwerk, lacetwerk
kant (zn) :
afdeling, partij
kant (zn) :
kantlijn, marge
kant (zn) :
bladzijde
kant (zn) :
boordsel
kant (zn) :
richting
kant (bn) :
welgevormd, flink, in orde, naar behoren, kloek

als synoniem van een ander trefwoord:

aspect (zn) :
zijde, aanzicht, oogpunt, kant, hoedanigheid, dimensie, facet, opzicht, verschijningsvorm
rand (zn) :
omtrek, grens, boord, lijst, lijn, zoom, kant, strook, trans, omboordsel, limbus
zoom (zn) :
omtrek, beslag, buitenkant, oever, inleg, rand, boord, kant, marge, zelfkant
partij (zn) :
groep, zijde, aanhang, richting, ploeg, fractie, kamp, kant, groepering
dimensie (zn) :
zijde, aspect, laag, kant, hoedanigheid, facet, opzicht
uiteinde (zn) :
punt, top, spits, uiterste, eind, kant, nok, timp
boordsel (zn) :
kant, garneersel, galon, passement, limbus
rand (zn) :
oever, boord, zoom, kant, richel
zijde (zn) :
richting, partij, vak, kant
boord (zn) :
rand, zoom, kant, manchet
zijde (zn) :
zijkant, vlak, kant
richting (zn) :
zijde, hoek, kant
eind (zn) :
uiteinde, kant
zijtje (zn) :
zijkant, kant
hand (zn) :
zijde, kant
vlak (zn) :
zijde, kant
zij (zn) :
zijde, kant
kloek (bn) :
flink, stevig, groot, fors, fris, kant, robuust, fiks, struis, ferm

woordverbanden van ‘kant’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

De grenzen van een vlak. Boord, rand, kant en zoom worden van de grenzen van verschillende soorten van vlakken gezegd; kust, oever, strand en wal alleen van de grenzen eener uitgestrektheid lands, wanneer deze door water worden aangegeven. Kant duidt meestal de smallere zij-vlakte van iets aan: de kant van de tafel, van een geldstuk (ook de rand), de waterkant. Men zegt verder den boord of den rand van een glas, den kant van een vlot. Wanneer men van de boorden eener rivier spreekt, dan verstaat men daar eigenlijk de grenslijnen harer bedding onder. De grens van eene vlakteuitgestrektheid, van een bosch, enz. noemt men den kant, den rand of den zoom. Van kleedingstnkken gebezigd, duidt zoom den omgeslagen en vastgenaaiden rand aan, waardoor het uitrafelen wordt voorkomen. Tusschen den zoom en den rand van een zakdoek bestaat dus een vrij groot verschil; deze woorden zijn dan ook hier geen synoniemen. De rand (lijst) om een plafond. Oever wordt zoowel met betrekking tot de zee als tot rivieren gebezigd, strand alleen met betrekking tot de zee. Kust heet de lijn, waarin land en zee elkander ontmoeten; verder wordt er onder verstaan de geheele streek land, die zich langs de zee uitstrekt. Door wal verslaat men een oever, waaraan door kunst meer verhevenheid gegeven is, dan hij oorspronkelijk had, gelijk b.v. het geval is met de oevers van de meeste Hollandsche binnenwateren.

kaam, kant, schimmel

Schimmel is de algemeene naam voor de kleine plantjes die zich ontwikkelen, waar organische stoffen in bederf overgaan. Bij natte waren als bier, azijn enz. noemt men dit kaam, bij wijn spreekt men van kant.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 391:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 305:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0053 c