kiem

als woordenboektrefwoord:

kiem:
v. (-en), beginsel der jonge plant; oorsprong.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kiem (zn) :
haard, oorsprong, wortel
kiem (zn) :
keen, kaam
kiem (zn) :
oorzaak
kiem (zn) :
oog

als synoniem van een ander trefwoord:

begin (zn) :
aanhef, aanloop, aanvang, aanzet, beginperiode, beginsel, inleiding, intrede, kiem, opening, opkomst, opmaat, prelude, start, vertrek
oorsprong (zn) :
aanvang, ader, bakermat, begin, beginsel, bron, geboorte, genesis, grondslag, kiem, ontstaan, stam, wording, wortel, zaad
origine (zn) :
afkomst, afstamming, bron, herkomst, kiem, komaf, oorsprong, stam, wortel
bron (zn) :
begin, kiem, oorsprong, oorzaak, origine, stam, wortel
oog (zn) :
bladknop, kiem, knop, oculus, vruchtknop
geboorte (zn) :
bakermat, kiem, ontstaan, oorsprong
zaad (zn) :
kiem, pit

woordverbanden van ‘kiem’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Spruit is elke uitlooper aan eene plant; wordt de uitlooper uit het zaad bedoeld, die zich niet boven den grond verheft, dan spreekt men van kiem. Verheft de uitlooper zich boven den grond, dan is spruit de algemeene naam. Bevindt zich aan eene plant een uitlooper dan noemt men hem knop, zoolang er zich nog geen bladeren ontwikkeld hebben; is hij verder uitgeschoten dan spreekt men van schot, lot of loot. St. Janslot. De jonge boomen maken nu schot. Onder loot verstaat men dat lot, dat geschikt is om er afgenomen te worden en gebezigd te worden voor de aankweeking, terwijl telg elk klein boomscheutje is; ook zulk een, dat op zich zelf staat.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 303:

kiem, spruit, loot, lot

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0027 c