klap

als woordenboektrefwoord:

klap:
m. (-pen), slag.
klap:
m. gepraat.
klap:
v. (-pen), voorwerp waarmee men klapt; op de klap lopen, tafelschuimen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

klap (zn) :
klets, haal, mossel, tik, hengst, slag, mep, peuter, knal, ramp, peer, dreun, smak, flap, patat, bons, mot, knots, stoot, pees, lel, lap, plof, oplawaai, bonk, oorvijg, opdoffer, oorveeg, pof, pats, opstopper, opduvel, makke, pets, muilpeer, floep, loei, plets, klak, peut, houw, watjekouw, weerbots, pardaf
klap (zn) :
verlies, schok, teleurstelling, tegenvaller
klap (zn) :
gebabbel, gepraat, geklets, gekeuvel
klap (zn) :
klep, klepper

als synoniem van een ander trefwoord:

slag (zn) :
haal, klap, klets, schot, tik, stomp, zweepslag, rol, veeg, mep, kap, knal, peer, dreun, smak, patat, klop, deuk, bons, mot, knots, stoot, pees, dof, lel, kneep, lap, plof, bots, oplawaai, stamp, knak, percussie, oorvijg, knauw, oorveeg, coup, plakkaat, pats, opstopper, pets, floep, plets, klak, houw, weerbots, pardaf
ramp (zn) :
klap, ongeluk, onheil, drama, vloek, tragedie, slag, tegenspoed, noodsituatie, plaag, beproeving, rampspoed, calamiteit, catastrofe, bezoeking, kommer, gesel, fataliteit
geklets (zn) :
klap, klets, flauwekul, gebabbel, lariekoek, gezeur, gezwam, geleuter, geouwehoer, gezwets, prietpraat, gewauwel, gezever, frases, quatsch, blabla, gerevel, gebeuzel
teleurstelling (zn) :
klap, afknapper, tegenslag, tegenvaller, frustratie, kater, koude douche, anticlimax, misrekening, ontgoocheling, flop, domper, deceptie, desillusie, sof
dreun (zn) :
klap, stomp, slag, mep, knal, opdonder, oplawaai, optater, opdoffer, opstopper, peut, watjekouw
oorvijg (zn) :
klap, veeg, mep, peer, lap, oorveeg, pats, muilpeer
smak (zn) :
klap, val, slag, botsing, bons, plof, pats, pardaf
klets (zn) :
klap, slag, patat, scheut, kwak, plens, klats
gebabbel (zn) :
klap, gepraat, geklets, gekeuvel, gekout
houw (zn) :
klap, hak, slag, veeg, kap, jaap
loei (zn) :
klap, hard schot, opstopper
klep (zn) :
klap, deksel, flap, klepper
muilpeer (zn) :
klap, stomp, dreun, oorveeg
lel (zn) :
klap, mep, schop, oplawaai
haal (zn) :
klap, tik, slag, uithaal
lap (zn) :
klap, slag, mep, oorvijg
veeg (zn) :
klap, lel, oorvijg, pets
peer (zn) :
klap, slag, muilpeer
praat (zn) :
klap, klets, gepraat
tik (zn) :
klap, slag, mep, pets
mot (zn) :
klap, slag, oorveeg
pees (zn) :
klap, slag, oorveeg
plakkaat (zn) :
klap, slag, oorveeg
schok (zn) :
klap, drama, dreun
klak (zn) :
klap, slag, flap
peut (zn) :
klap, oorveeg
klets (zn) :
klap, praat
flap (zn) :
klap, plof
klop (zn) :
klap, slag
peuter (zn) :
klap, peut
verlies (zn) :
klap, leed
claque (zn) :
klap
draai (zn) :
klap

woordverbanden van ‘klap’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 309:

klap, klep, deksel, lid, stop

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0049 c