ophouden

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

ophouden (ww) :
afhouden, cesseren, dichtgaan, een einde nemen, eindigen, opgeven, pauzeren, stilstaan, stoppen, uitscheiden
ophouden (ww) :
bezighouden, storen, tegenhouden, traineren, weerhouden
ophouden (ww) :
retarderen, uitstellen, vertragen
ophouden (ww) :
behouden, hoog houden
ophouden (ww) :
bevinden, vertoeven
ophouden (ww) :
omhooghouden

als synoniem van een ander trefwoord:

hinderen (ww) :
aanstoot geven, belemmeren, bemoeilijken, bezwaren, de pas afsnijden, derangeren, dwarsliggen, ergeren, handicappen, incommoderen, kwellen, lastig vallen, lastigvallen, ophouden, storen, tegenwerken, tot last zijn, vervelen
stoppen (ww) :
afbreken, afhaken, afslaan, besluiten, beëindigen, blokkeren, doen ophouden, eindigen, laten, neerleggen, ophouden, staken, stilleggen, stilzetten, stopzetten, tegenhouden, termineren, uitscheiden, uitzetten
afnemen (ww) :
achteruitgaan, aflopen, afzakken, bedaren, dalen, gaan liggen, inkrimpen, luwen, minder worden, minderen, ophouden, slinken, tanen, teruglopen, uitdoven, verflauwen, verminderen, verslappen, zakken
eindigen (ww) :
afbreken, afhandelen, afmaken, afronden, afsluiten, afwerken, beëindigen, besluiten, een eind maken, einden, klaarkomen, ophouden, sluiten, stoppen, termineren, uitscheiden, voleindigen, voltooien
beëindigen (ww) :
afbouwen, afbreken, afkappen, afmaken, afronden, afsluiten, afwerken, afzien van, afzoenen, besluiten, bijleggen, eindigen, opheffen, ophouden, sluiten, stopzetten, uitmaken, volbrengen, voltooien
steunen (ww) :
dragen, leunen, omhooghouden, onderschoren, onderschragen, ondersteunen, onderstutten, ophouden, rusten, schoren, schragen, staven, stutten, stoelen
storen (ww) :
afleiden, belemmeren, derangeren, hinderen, lastig vallen, onderbreken, ongelegen komen, ontregelen, ophouden, stremmen, verstoren
verdwijnen (ww) :
opgaan, ophouden, overgaan, overwaaien, slijten, smelten, vergaan, verzwinden, voorbijgaan, wegraken, wijken, zinken, zwinden
uitstellen (ww) :
ophouden, opschorten, opschuiven, schorsen, talmen, temporiseren, verdagen, verschuiven, vertragen
ondersteunen (ww) :
dragen, onderschragen, omhooghouden, onderstutten, ophouden, schragen, stutten, tegenhouden
aftreden (ww) :
ontslag nemen, opgeven, ophouden, opstappen, terugtreden, uittreden, weggaan
weerhouden (ww) :
afhouden, beletten, ophouden, tegenhouden, terughouden, verhinderen
overgaan (ww) :
eindigen, genezen, ophouden, overtrekken, verdwijnen, voorbijgaan
vertragen (ww) :
ophouden, rekken, retarderen, tegenhouden, verlangzamen
afleiden (ww) :
lastig vallen, ophouden, van de wijs brengen, storen
uitscheiden (ww) :
afbreken, eindigen, opgeven, ophouden, stoppen
tegenhouden (ww) :
afremmen, ophouden, verhinderen, vertragen
vervallen (ww) :
aflopen, cesseren, ophouden, verlopen
kappen (ww) :
nokken, ophouden, stoppen
cesseren (ww) :
ophouden, vervallen
bezighouden (ww) :
afleiden, ophouden
afhaken (ww) :
ophouden, stoppen
afslaan (ww) :
ophouden, stoppen
neerleggen (ww) :
ophouden, staken
afhouden (ww) :
ophouden
dichtgaan (ww) :
ophouden

woordverbanden van ‘ophouden’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

aanhouden, omhouden, ophouden

Van kleedingstukken en sieraden: aan het lichaam houden, niet uittrekken, niet afleggen. Vergel. voor het verschil in beteekenis aanhebben. De bezoekster hield de handschoenen aan, den mantel om en den hoed op.

Eene handeling, waaraan men bezig is, niet voortzetten. Bij uitscheiden, dat minder in de schrijftaal gebezigd wordt, wordt meer opzettelijk dan bij ophouden te kennen gegeven, dat de afgebroken handeling niet hervat wordt. Aflaten en afstaan, bijna uitsluitend in dichterlijke taal in gebruik, worden meest gezegd van zulke handelingen, die als kwaad of althans als onaangenaam voor een ander worden voorgesteld. Vandaar dat zij veelal gebezigd worden in de gebiedende wijs of met de ontkenning. Afstappen van bezigt men gewoonlijk ten opzichte van een onderwerp, waarover men spreekt of schrijft, maar welks behandeling men verder wil laten rusten. Dappere edellieden .... staat af van uw roekeloos bestaan. Laat ons van dit onderwerp afstappen. Scheid uit met plagen. Houd op met werken. „Laat af van dit onnoozel schreiend."

„Groothartige Egmond laat niet af,
Zijn wakk're volgers aan te vuren."

Ophouden en uitscheiden worden gezegd van eene werking enz., die gestaakt wordt. Ophouden geeft meer dan uitscheiden te kennen, dat de werking slechts tijdelijk gestaakt wordt. Eindigen duidt aan, dat het werk volbracht is. De muziek houdt op kan men zeggen, wanneer men er niet aan denkt, of geheel in het midden laat, dat er nog iets komt; de muziek eindigt is alleen toepasselijk op het einde van het geheele concert. Wij hebben lang genoeg gespeeld, laat ons nu uitscheiden.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 116:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 152:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

ophouden
aanbreken, beginnen, blijven, doorzetten, intreden, inzetten, openen, starten, uithouden, volhouden

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0036 c