rand

als woordenboektrefwoord:

rand:
m. (-en), buitenste omtrek ; zoom.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

rand (zn) :
boord, grens, kant, lijn, lijst, limbus, omboordsel, omtrek, strook, trans, zoom
rand (zn) :
boord, kant, oever, richel, zoom
rand (zn) :
kader, lijst, omlijsting
rand (zn) :
buitenkant, grens

als synoniem van een ander trefwoord:

grens (zn) :
afbakening, afgrenzing, afpaling, afperking, begrenzing, beperking, buitenkant, demarcatie, einde, eindpunt, grenslijn, grenslinie, limiet, maximum, omkadering, plafond, rand, scheiding, scheidingslijn, uiterste
lijst (zn) :
kader, lijstwerk, moulure, omkadering, omlijsting, raam, raamwerk, rand, wissellijst
zoom (zn) :
beslag, boord, buitenkant, inleg, kant, marge, oever, omtrek, rand, zelfkant
trans (zn) :
gaanderij, kanteel, omgang, omloop, rand, tinne, torenomgang
strook (zn) :
baan, band, bies, coupon, rand, reep, souche, streep, tape
periferie (zn) :
buitenkant, buitenzij, grens, omtrek, rand, randgebied
omtrek (zn) :
contour, lijn, omlijning, rand, rondte, wijdte, zoom
kant (zn) :
grens, rand, uiteinde, vlak, zij, zijde, zijkant
band (zn) :
lint, rand, reep, streep, strip, strook
omslag (zn) :
boord, opslag, overslag, rand
buitenkant (zn) :
buitenwijk, periferie, rand
boord (zn) :
kant, manchet, rand, zoom
zijde (zn) :
rand, toile, zij, zijkant
korst (zn) :
bast, kap, rand, schaal
lijn (zn) :
grens, omtrek, rand
strip (zn) :
band, rand, strook
marge (zn) :
kantlijn, rand
zelfkant (zn) :
rand, zijkant
limbus (zn) :
rand, zoom
punt (zn) :
hoek, rand
richel (zn) :
rand

woordverbanden van ‘rand’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

boord:
rand
kader:
lijst, rand
kant:
zijde, rand
lijst:
rand
oever:
rand
raam:
rand
rand:
boord, zoom, kant, oever, richel, velg, lijst, kader
richel:
rand
zoom:
rand

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

De grenzen van een vlak. Boord, rand, kant en zoom worden van de grenzen van verschillende soorten van vlakken gezegd; kust, oever, strand en wal alleen van de grenzen eener uitgestrektheid lands, wanneer deze door water worden aangegeven. Kant duidt meestal de smallere zij-vlakte van iets aan: de kant van de tafel, van een geldstuk (ook de rand), de waterkant. Men zegt verder den boord of den rand van een glas, den kant van een vlot. Wanneer men van de boorden eener rivier spreekt, dan verstaat men daar eigenlijk de grenslijnen harer bedding onder. De grens van eene vlakteuitgestrektheid, van een bosch, enz. noemt men den kant, den rand of den zoom. Van kleedingstnkken gebezigd, duidt zoom den omgeslagen en vastgenaaiden rand aan, waardoor het uitrafelen wordt voorkomen. Tusschen den zoom en den rand van een zakdoek bestaat dus een vrij groot verschil; deze woorden zijn dan ook hier geen synoniemen. De rand (lijst) om een plafond. Oever wordt zoowel met betrekking tot de zee als tot rivieren gebezigd, strand alleen met betrekking tot de zee. Kust heet de lijn, waarin land en zee elkander ontmoeten; verder wordt er onder verstaan de geheele streek land, die zich langs de zee uitstrekt. Door wal verslaat men een oever, waaraan door kunst meer verhevenheid gegeven is, dan hij oorspronkelijk had, gelijk b.v. het geval is met de oevers van de meeste Hollandsche binnenwateren.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 391:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0027 c