rijtuig

als woordenboektrefwoord:

rijtuig:
o. (-en), vervoermiddel (op wielen).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

rijtuig (zn) :
koets, voiture, wagen
rijtuig (zn) :
spoorwagen

als synoniem van een ander trefwoord:

auto (zn) :
automobiel, bak, bolide, brik, gerij, kar, rammelkast, rijtuig, slee, statusblik, vehikel, wagen
wagen (zn) :
auto, automobiel, kar, rijtuig, vehikel, voertuig, voiture
automobiel (zn) :
auto, bolide, gerij, kar, rijtuig, statusblik, wagen
wagon (zn) :
rijtuig, spoorrijtuig, spoorwagen, treinwagon
koets (zn) :
karos, landauer, rijtuig

woordverbanden van ‘rijtuig’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

wagen, koets, kar, rijtuig

Alle vier zijn middelen van vervoer. Wagen en kar worden meer gebruikt, wanneer men vervoer van lasten op het oog heeft, koets en rijtuig om personen te vervoeren. Wagen is eigenlijk het algemeene woord, en wordt ook gebezigd voor rijtuig. Tusschen wagen en kar is het onderscheid, dat de eerste vierwielig, de laatste tweewielig is. Rijtuig is de algemeene naam voor wagen om vlug mede te rijden, terwijl koets, een aan het Fransch ontleend woord, meestal gebruikt wordt om een bijzonder fraai rijtuig aan te duiden. Staatsiekoets; de gouden koets, niet het gouden rijtuig.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 156:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 133:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0027 c