tellen

als woordenboektrefwoord:

tellen:
(geteld).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

tellen (ww) :
ertoe doen, een rol spelen, meespelen, van belang zijn
tellen (ww) :
laten gelden, meetellen, rekenen
tellen (ww) :
bedragen, bevatten, hebben
tellen (ww) :
gelden als, rekenen tot
tellen (ww) :
aftellen, uittellen
tellen (ww) :
nummeren

als synoniem van een ander trefwoord:

bezitten (ww) :
beschikken over, de beschikking hebben over, disponeren over, genieten, hebben, in bezit hebben, in bezit houden, in eigendom hebben, in het bezit zijn van, tellen
bevatten (ww) :
als inhoud hebben, bedragen, behelzen, hebben, herbergen, inhouden, insluiten, omsluiten, omvatten, tellen, vatten in
beschikken over (ww) :
beheren, bezitten, disponeren over, genieten, hebben, in bezit hebben, in bezit houden, in eigendom hebben, tellen
gelden (ww) :
geldig zijn, meetellen, tellen, van kracht zijn, van toepassing zijn, vigeren
berekenen (ww) :
becijferen, calculeren, ramen, rekenen, tellen, uitcijferen, uitrekenen
rekenen (ww) :
cijferen, tellen

woordverbanden van ‘tellen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 130:

rekenen, tellen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c