uit

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

uit (bn) :
voorbij, afgelopen, gedaan, op, af, uitgelezen, over, klaar, geëindigd, fini
uit (bn) :
op pad, buiten, niet thuis
uit (bn) :
bedacht, op zoek naar
uit (bn) :
van, vanuit
uit (bn) :
ex

als synoniem van een ander trefwoord:

gedaan (bn) :
voorbij, uit, afgelopen, voor elkaar, afgedaan, einde verhaal, verleden tijd, af, over en uit, klaar, gepiept, finito, fini, afgehandeld, schluss
klaar (bn) :
rond, voorbij, uit, gereed, afgelopen, gedaan, voor elkaar, op, af, bereid, voorbereid, voltooid, paraat, ready, voor mekaar, gepiept, afgehandeld
voorbij (bn) :
verlopen, uit, afgelopen, gedaan, afgedaan, om, vergaan, over, verloren, klaar, geleden, passé, geëindigd, gepasseerd, achter de rug
afgelopen (bn) :
voorbij, verlopen, uit, gedaan, afgedaan, op, verleden, af, voltooid, klaar, verstreken, fini
passé (bn) :
voorbij, uit, verouderd, afgedaan, ouderwets, achterhaald
af (bn) :
uit, gereed, gedaan, voltooid, klaar
afwezig (bn) :
elders, zoek, uit, weg, absent
buiten (bw) :
uit, eruit, buitenshuis

woordverbanden van ‘uit’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

afwezig:
heen, voort, uit, verwijderd, vertrokken, verdwenen, weg (niet: verstrooid)

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

buiten, uit

Uit geeft eene beweging te kennen, waarbij men bet binnenste van een voorwerp verlaat, buiten drukt het tegenovergestelde van binnen uit, en is onafhankelijk van rust of beweging. Uit de stad gaan. Buiten de stad wonen. Uit logeeren gaan. Buitenshuis zijn werk hebben.

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

uit
aan, in

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0034 c