uittrekken

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

uittrekken (ww) :
uithalen, trekken, aftrekken, uitrukken, extraheren, lostrekken
uittrekken (ww) :
reserveren, voorzien, bestemmen, affecteren
uittrekken (ww) :
wegtrekken, emigreren, uitgaan, afmarcheren
uittrekken (ww) :
afleggen, afnemen, afdoen, uitdoen
uittrekken (ww) :
onttrekken, extraheren
uittrekken (ww) :
samenvatten

als synoniem van een ander trefwoord:

uithalen (ww) :
trekken, afhalen, weghalen, uitnemen, uittrekken, uitrukken, rooien, wieden, afrukken, benemen, ontrukken, lostrekken
uitdoen (ww) :
uithalen, afnemen, uitschakelen, uitdraaien, uitmaken, afdoen, uitnemen, afzetten, uittrekken, uitdoven
trekken (ww) :
halen, uithalen, rukken, slepen, uittrekken, sleuren, sjorren, voorttrekken, meetrekken
afzetten (ww) :
uitschakelen, uitdraaien, uitzetten, uittrekken, stilzetten, uitdoen, afduwen
uitgaan (ww) :
verlaten, heengaan, uittrekken, uitrijden, uitlopen, weggaan, uitstromen
samenvatten (ww) :
uittrekken, resumeren, recapituleren, extraheren, excerperen
trekken (ww) :
uittrekken, destilleren, distilleren, extraheren
voorzien (ww) :
bepalen, vaststellen, voorschrijven, uittrekken
afrukken (ww) :
uithalen, afscheuren, uittrekken, wegrukken
wegtrekken (ww) :
vertrekken, verhuizen, uittrekken
afleggen (ww) :
neerleggen, afdoen, uittrekken
afdoen (ww) :
afnemen, uittrekken, uitdoen
aftrekken (ww) :
uittrekken, lostrekken
affecteren (ww) :
uittrekken, bestemmen
uitdoen (ww) :
afleggen, uittrekken

woordverbanden van ‘uittrekken’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Het zich ontdoen van kleedingstukken of sieraden. Afleggen verschilt hierin van afdoen, dat het onderstelt dat het afdoen met zorg geschiedt, en dat het afgedane behoorlijk wordt weggelegd. Bij uitbreiding ook: voor goed ter zijde leggen, om het niet weer aan te doen. Figuurlijk wordt het ook gebezigd van hoedanigheden, gezindheden, enz. Zijne kroon afleggen; wrok, haat, angst, rouw, droefheid afleggen. Afwerpen staat tegenover aandoen; uitschieten en uittrekken tegenover aanschieten en aantrekken; zie bij aandoen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 118:

afleggen, afdoen, uittrekken

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 219:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

uittrekken
aandoen, aantrekken

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0059 c