verwachten

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

verwachten (ww) :
aannemen, bevroeden, denken, rekenen op, vertrouwen op, hopen, rekening houden met, verhopen, vermoeden
verwachten (ww) :
anticiperen op, incalculeren, vooruitkijken op, vooruitlopen op, vooruitzien op, voorzien
verwachten (ww) :
afwachten, beiden, tegemoet zien, uitzien naar, verbeiden, vlassen op, wachten op
verwachten (ww) :
vergen, verlangen, vragen, wensen, willen

als synoniem van een ander trefwoord:

voorspellen (ww) :
orakelen, profeteren, prognosticeren, verwachten, voorbeschouwen, vooruitblikken, voorzeggen, voorzien, waarzeggen, wichelen, zien aankomen
anticiperen (ww) :
verwachten, voorkomen, vooruitkijken, vooruitlopen, vooruitlopen op, vooruitzien, voorzien, vóór zijn
willen (ww) :
begeren, blieven, believen, beogen, moeten, motten, van plan zijn, verlangen, verwachten, wensen
vermoeden (ww) :
bevroeden, denken, geloven, gissen, menen, presumeren, veronderstellen, verwachten
voorzien (ww) :
bevroeden, pronostikeren, vermoeden, verwachten, voorspellen, vooruitzien, weten
denken (ww) :
geloven, gissen, menen, vermoeden, veronderstellen, verwachten, vinden
hopen (ww) :
rekenen op, uitzien, verhopen, vertrouwen, verwachten, wensen, willen
beiden (ww) :
afwachten, talmen, treuzelen, verwachten, wachten
rekenen (ww) :
rekening houden, vertrouwen, verwachten
wensen (ww) :
hopen, hunkeren, nastreven, verwachten
afvorderen (ww) :
eisen, verlangen, verwachten
afwachten (ww) :
verwachten
wachten (ww) :
verwachten

woordverbanden van ‘verwachten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

dulden:
verwachten
tegemoetzien:
verwachten
verdragen:
verwachten
vermoeden:
verwachten, menen, gissen
vertrouwen:
verwachten
verwachten:
verdragen
verwachten:
wachten, tegemoetzien, vertrouwen, vermoeden
wachten:
afwachten, verwachten, toeven, (ver)beiden, (ver)wijlen

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Ergens blijven of zich ophouden, totdat iemand of iets komt of gebeurt. Wachten heeft deze beteekenis zonder eenig bijbegrip. Verwachten, evenals verheiden, dat deftiger, is, onderstelt een uitziend toeven, een wachten met verlangen. Wij hadden reeds lang een bezoek van u verwacht. Wij verbeiden hem met ongeduld. Afwachten voegt daar nog het begrip aan toe van een wachten tot het einde toe, totdat de persoon komt, of de zaak gebeurt, ofwel het verbeiden met een bepaald oogmerk. De koene jager wachtte rustig den leeuw af. Wacht uwe beurt af. Afwachten wordt ook gebezigd voor: iets geduldig verduren, zich laten welgevallen, dulden, verdragen. Ik denk geene beleedigingen van u af te wachten. Uwe bevelen verkies ik niet af te wachten.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Op dezelfde plaats of in denzelfden toestand blijven, totdat iets gebeurd.

Wachten geeft dat blijven op dezelfde plaats zonder nadere aanduiding aan. Ik wachtte voor het hek, tot de trein voorbij was.

Verwachten onderstelt, dat men met zekere belangstelling (verlangen, vrees) uitziet, naar hetgeen gebeuren zal en dat men daarop min of meer stellig rekent. Ik verwacht ieder oogenblik mijn vader. Ik verwacht een ongeluk.

Verbeiden drukt hetzelfde uit, maar geeft tevens nog aan, dat men met innig verlangen de gebeurtenis tegemoet ziet; het behoort alleen tot den deftigen stijl. De langverbeide dag was eindelijk gekomen. (Waarom kan men das niet zeggen. De langverbeide ramp was eindelijk gekomen?)

Bij afwachten denkt men aan wachten, tot iets komt of iets gebeurt en wel met volkomen zekerheid en met een bepaald doel. Wanneer men een bezoek afwacht, wacht men, zonder iets anders te doen, totdat de bezoekers komen, om op dat oogenblik gereed te zijn en hen naar behooren te ontvangen. Verwacht men bezoek, dan ziet men gedurig met belangstelling eens uit, of de gasten komen, terwijl men op hun bezoek rekent, door zich bijv. behoorlijk te kleeden, maar men blijft niet (zooals bij afwachten) op hen zitten wachten, daar men niet volkomen zeker van hun komst is. — Afwachten wijst, figuurlijk gebruikt, op een geduldig wachten tot het einde toe, terwijl verwachten meer op het vooruitzien zelf slaat. Gij moet altijd kalm den uitslag afwachten: dikwijls is hij gunstiger, dan gij hadt durven verwachten.

Ook heeft afwachten soms de beteekenis van zich laten welgevallen of verdragen: Uw bevelen verkies ik niet af te wachten.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 144:

afwachten, verwachten

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 223:

verbeiden, afwachten, verwachten

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0035 c

[foutje]