voorspellen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

voorspellen (ww) :
verwachten, voorzeggen, zien aankomen, vooruitblikken, voorzien, orakelen, prognosticeren, wichelen, waarzeggen, voorbeschouwen, profeteren
voorspellen (ww) :
aankondigen, beloven, spellen, betekenen, doen verwachten, aanduiden, afschaduwen

als synoniem van een ander trefwoord:

voorzien (ww) :
verwachten, weten, vooruitzien, vermoeden, voorspellen, bevroeden, pronostikeren
aankondigen (ww) :
melden, inluiden, voorspellen, voorafschaduwen, afschaduwen
beloven (ww) :
toezeggen, verzekeren, voorspellen, zweren
inschatten (ww) :
zien aankomen, voorspellen, voorzien
voorzeggen (ww) :
voorspellen, profeteren
beduiden (ww) :
inhouden, voorspellen
betekenen (ww) :
voorspellen

woordverbanden van ‘voorspellen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

aankondigen, voorspellen, voorzeggen

Iets aanstaands te kennen geven. Aankondigen is te kennen geven, dat iets zal gebeuren. Voorspellen heeft dezelfde beteekenis, maar veronderstelt min of meer zekere gegevens waarop het voorspellen gegrond is, of een verschijnsel, waaruit het voorspelde heet te zijn afgeleid. Voorzeggen kan alleen door personen geschieden; voorspellen is, evenals voorzeggen, meer dan aankondigen in de gewone spreektaal in gebruik. En 't gehuil van sneeuw en regen kondigt ons den winter aan. Hij voorspelde een geheelen ommekeer van zaken. Zijne houding voorspelt niet veel goeds. Een kring om de maan voorspelt storm. Men kan nooit voorzeggen wat gebeuren zal.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

aankondigen, voorspellen, voorzeggen

Iets toekomstigs te kennen geven.

Aankondigen is iets vooruit te kennen geven, dat volgens zeer gewone of natuurlijke oorzaken plaats hebben moet. De plotselinge daling van den barometer kondigt storm aan. Soms beteekent het: bekendmaken met meer of minder plechtigheid op last van gezaghebbenden: De heraut kondigde met trompetgeschal de komst des konings aan.

Voorspellen duidt mindere zekerheid aan, daar hét voorspelde meer op bloote vermoedens, op volksgeloof, enz. berust. De waarzegger voorspelt de toekomst. Een goed notenjaar voorspelt een strengen winter.

Voorzeggen beteekent: vooruit zeggen, dat iets zeken-gebeuren zal, en kan dus alleen door God of door Zijn gezanten gedaan worden. (Het woord kan dus niet toegepast worden op zaken, zooals met aankondigen en voorspellen wel het geval is, bijv. een daling van den barometer kan niet voorzeggen.) De geboorte van Jezus was reeds eeuwenlang voorzegd (n.l. door de profeten). Het woord wordt alleen in deftigen stijl gebruikt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 33:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0028 c