Nederlandse synoniemen voor 'passen'

N.B. De resultaten hieronder komen van derde partijen. Zie ook resultaten uit onze eigen synoniemendatabank voor passen.

passen (ww):
laten voorbijgaan(en) to let pass.
(en) go before, go in front of.
, schikken(fr) Être conforme aux usages, aux conventions, aux nécessités ou besoins.
(fr) Être convenable, approprié, adéquat.
, behoeden(de) transitiv, Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen., bewaren(de) transitiv, Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen., elkaar(en) to successively neatly fit., goed zitten(fr) Aller bien, pour un vêtement ; être convenable., hoeden(de) transitiv, Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen., in(en) to successively neatly fit., op(de) transitiv, Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen., testen(sv) prova kläder., uitproberen(sv) prova kläder., voorafgaan(en) go before, go in front of.

passen (zn):
pass(en) sports: act of passing.

cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken