hals

als woordenboektrefwoord:

hals:
m. (...zen), lichaamsdeel; het nauwere bovendeel van flessen enz. ; sukkel.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

hals (zn) :
bloed, sukkel, onnozele
hals (zn) :
keel, strot
hals (zn) :
nek

als synoniem van een ander trefwoord:

sul (zn) :
sufferd, hals, kluns, sukkel, uilskuiken, onnozele hals, domkop, stumper, pruts, jandoedel, sukkelaar, schlemiel, schapenkop, labbekak, loebas, bonhomme, schotelvod, kloef, pezewever, frul

woordverbanden van ‘hals’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

hals, keel, nek

Terwijl keel de nauwe opening boven het strottenhoofd is, waardoor men slikt en ademt, alsook de buitenzijde hiervan, is de hals dat gedeelte des lichaams, dat het hoofd met den romp verbindt. Het achterste gedeelte van den hals, aan het achterhoofd grenzende, heet de nek.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 299:

keel, gorgel, strot, hals

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c