schalk

als woordenboektrefwoord:

schalk:
m. (-en), loze guit; grappenmaker.
schalk:
bn. (-er, -st), schalks.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schalk (zn) :
grappenmaker, alias, schelm, guit, snaak, kwant
schalk (zn) :
muraalzuil
schalk (bn) :
guitig

als synoniem van een ander trefwoord:

guit (zn) :
grappenmaker, deugniet, bengel, ondeugd, rakker, schalk, olijkerd, kapoen, uilenspiegel, schelmpje, kwapoets, snaak, pagadder
grappenmaker (zn) :
komiek, lolbroek, grapjas, malloot, schalk, guit, zwanzer, komiekeling, grapjurk, geinponem, snaak
snaak (zn) :
grappenmaker, grapjas, ondeugd, schalk, schelm, guit, kwapoets, komiekeling, kwant, potsenmaker
grapjas (zn) :
grappenmaker, lolbroek, schalk, olijkerd, guit, zwanzer, komiekeling, grapjurk, snaak
alias (zn) :
snuiter, schalk, guit
kwant (zn) :
schalk, snaak
guitig (bn) :
speels, ondeugend, olijk, schalk, schalks, petillant, kwajongensachtig, schelms, snaaks

woordverbanden van ‘schalk’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

gast, guit, kwant, schalk, schelm, snaak

Al deze woorden duiden iemand aan, die een levendigen, vluggen geest bezit. Een kwant is iemand, op wien niet veel staat valt te maken (een looze kwant); een snaak, een grappenmaker; een schalk, schelm of guit is een spotvogel, die vroolijk en fijn weet te schertsen; een gast kan zijn een kwant, een snaak, maar ook een flink kloek man, die behendigheid of vroolijkheid toont. Een looze gast; een varensgezel.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 352:

kwant, snaak, schalk, gast

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c