lelijk

als woordenboektrefwoord:

lelijk:
bn. bw. (-er, -st), niet schoon, misvormd ; onbeschaamd.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

lelijk (bn) :
gruwelijk, mismaakt, weerzinwekkend, afschuwelijk, afzichtelijk, afgrijselijk, misvormd, afstotelijk, wanstaltig, onooglijk, mottig, onknap, onfraai, onesthetisch
lelijk (bn) :
slecht, gemeen, smakeloos, onbehoorlijk, hinderlijk, boos, naar, min, laag, kwaad, zondig, bars, kwetsend
lelijk (bn) :
flink, stevig, behoorlijk, lastig, hinderlijk, akelig, erg
lelijk (bn) :
ongunstig

als synoniem van een ander trefwoord:

slecht (bn) :
bar, verkeerd, ongunstig, beroerd, hopeloos, waardeloos, onvoldoende, belazerd, treurig, zwak, vierkant, kwaad, kut, gebrekkig, lelijk, tering, bedonderd, inferieur, verfoeilijk, mies, ondeugdelijk, onvoordelig, snood, wan
afstotend (bn) :
weerzinwekkend, onaangenaam, afschuwelijk, lelijk, afstotelijk, onsympathiek, wanstaltig, bars, gedrochtelijk, afkeerwekkend
wanstaltig (bn) :
monsterlijk, mismaakt, afzichtelijk, lelijk, misvormd, monstrueus, monsterachtig, gedrochtelijk
afstotelijk (bn) :
monsterlijk, weerzinwekkend, akelig, walgelijk, afschuwelijk, afstotend, afgrijselijk, lelijk
spijtig (bn) :
jammer, sneu, kwalijk, triest, lelijk, betreurenswaardig, betreurenswaard, teleurstellend
vals (bn) :
onzuiver, lelijk, onwelluidend, uit de toon
afgrijselijk (bn) :
monsterlijk, lelijk, affreus
smakeloos (bn) :
opzichtig, lelijk, opgedirkt
gruwelijk (bn) :
lelijk, onooglijk, onfraai
mottig (bn) :
vies, vuil, lelijk, morsig
onooglijk (bn) :
afzichtelijk, lelijk

woordverbanden van ‘lelijk’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Wat het oog, den geest, of het gevoel onaangenaam aandoet. Leelijk is meer algemeen en drukt alleen uit, dat iets de zintuigen of het gemoed pijnlijk treft. Men kan zeggen dat deze woorden elkander aldus opvolgen: Naar (eene onaangename gewaarwording, weerzin teweegbrengend); akelig (hetzelfde, doch in hoogere mate); vreeselijk, verschrikkelijk (wat vrees of schrik verwekt); ijselijk, gruwelijk (wat doet ijzen of gruwen); afgrijselijk (wat afgrijzen verwekt, verwant aan griezelen); afschuwelijk, afzichtelijk (wat in zoo hooge mate weerzin wekt, dat men er onwillekeurig de oogen van moet afwenden); walgelijk (eene hooge mate van weerzin, walging, verwekkend); onuitstaanbaar (van iets onaangenaams: niet te dragen, niet uit te staan). Met uitzondering van afzichtelijk worden al deze bijvoeglijke naamwoorden in de spreektaal gebezigd als krachtige versterkingswoorden, zonder dat het denkbeeld van afkeuring er bepaald mee verbonden is. Een afschuwelijk, gruwelijk enz. leven maken. Afzichtelijk wordt alleen gebezigd van zichtbare dingen, de andere ook van onzichtbare. Een afschuwelijk verraad. Afschuwelijke wreedheden. Afzichtelijke wreedheden. Eene afzichtelijke kwaal.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 76:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

lelijk
cool, eindeloos, enig, fantastisch, formidabel, fraai, gaaf, geweldig, grandioos, groots, knap, kolossaal, leuk, lief, magnifiek, mooi, prachtig, schitterend, subliem, vet

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0028 c

[foutje]