pilaar

als woordenboektrefwoord:

pilaar:
m. (...laren), zuil.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

pilaar (zn) :
zuil, paal, pijler

als synoniem van een ander trefwoord:

steunpilaar (zn) :
zuil, pilaar, pijler, schoor, schraagpijler, grondpijler
zuil (zn) :
pilaar, kolom, pijler, obelisk, pilaster, ante
pijler (zn) :
zuil, pilaar, steunpilaar, kolom, schoorzuil
kolom (zn) :
zuil, pilaar, pijler

woordverbanden van ‘pilaar’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

zuil, kolom, pijler, pilaar

Een rechtopstaand lichaam van veel grootere lengte dan breedte. In de bouwkunde: een rechtopstaande balk van steen of hout. Eene zuil heeft meest eene ronde gedaante, terwijl eene kolom ook vierkant kan zijn; bovendien wordt zuil bij voorkeur van harde op zich zelf staande lichamen gebezigd, wat bij kolom niet het geval is. Men kan spreken van de kolommen of zuilen van een gebouw, van Dorische zuilen of kolommen, maar alleen van een vuurkolom, een kolom van water bij een hoos, de kolommen eener courant. Een pilaar of pijler dient altijd tot steun en kan alle vormen hebben. De pilaren of pijlers van eene brug.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 381:

zuil, pilaar, pijler, kolom

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c