burcht

als woordenboektrefwoord:

burcht:
m. (-en), kasteel.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

burcht (zn) :
kasteel, sterkte, bolwerk, slot, burg, ridderslot, paragoge, kashba

als synoniem van een ander trefwoord:

kasteel (zn) :
slot, vesting, burcht, chateau
slot (zn) :
kasteel, burcht, burg, palts
sterkte (zn) :
fort, vesting, burcht
steen (zn) :
kasteel, burcht

woordverbanden van ‘burcht’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

burcht:
slot
slot:
kasteel, burg, burcht, huizing, stins

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

burg, burcht, kasteel, slot

Alle duiden eigenlijk eene versterkte woning van een edelman in de middeleeuwen aan, waaromheen langzamerhand vlekken (burgen, Fr. bourgs, Eng. boroughs) ontstonden, wier bewoners bij ons den naam van burgers kregen. Burg, burcht, slot zijn Germaansche woorden, kasteel is de aan het Latijn ontleende benaming van zulke versterkte woningen. Kasteel, oorspronkelijk eene versterkte legerplaats, kreeg later de beteekenis van eene sterkte; soms werd deze in of dicht, bij eene stad opgericht om de burgerij in toom te houden, zooals het kasteel Vredenburg te Utrecht, het kasteel van Antwerpen. Thans is kasteel het meest gewone woord; in samenstellingen zijn slot en burcht meer gebruikelijk: slottuin, burchtheer.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 424:

burg, burcht, kasteel, slot

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0067 c