glippen

als woordenboektrefwoord:

glippen:
(geglipt), uitglijden ; ontschieten.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

glippen (ww) :
glijden, wippen, vallen, slippen, uitglijden
glippen (ww) :
uitschieten, ontsnappen, losschieten
glippen (ww) :
rennen, schieten

als synoniem van een ander trefwoord:

vallen (ww) :
omvallen, struikelen, rollen, glippen, smakken, tuimelen, instorten, storten, flikkeren, donderen, uitglijden, onderuit gaan, ploffen, duikelen, kletteren, kieperen, kwakken, buitelen, plonzen, sodemieteren, kukelen, lazeren, mieteren, duvelen
glijden (ww) :
glippen, slippen, uitglijden, onderuit gaan, glibberen, wegglijden, onderuitglijden
ontsnappen (ww) :
verdwijnen, glippen, voorbijgaan, ontgaan, ontschieten
slippen (ww) :
glijden, glippen, uitglijden, doorschieten, wegglijden
uitglijden (ww) :
glippen, vallen, slippen, glibberen
slippen (ww) :
glippen, sluipen

woordverbanden van ‘glippen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c