kastijden

als woordenboektrefwoord:

kastijden:
(kastijdde, gekastijd),tuchtigen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kastijden (ww) :
slaan, straffen, afranselen, geselen, tuchtigen, gispen
kastijden (ww) :
macereren, mortificeren, castigeren

als synoniem van een ander trefwoord:

slaan (ww) :
treffen, knallen, uithalen, stoten, vechten, stompen, meppen, mishandelen, rammen, raken, timmeren, smakken, klappen geven, beuken, straffen, hameren, stampen, neuken, knuppelen, turven, hengsten, afranselen, afrossen, kwakken, ranselen, kastijden, keilen, geselen, houwen, kleunen, petsen, op de broek geven, pekken, rammeien
straffen (ww) :
bestraffen, veroordelen, schorsen, vergelden, wreken, beboeten, berispen, wraken, kastijden, tuchtigen, vindiceren
geselen (ww) :
slaan, striemen, afranselen, kastijden
martelen (ww) :
pijnigen, kwellen, folteren, kastijden
afstraffen (ww) :
bestraffen, kastijden, tuchtigen

woordverbanden van ‘kastijden’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

kastijden, tuchtigen, straffen

Iemand doen boeten voor bedreven kwaad. Straffen geeft het algemeene denkbeeld zonder bijgedachte. Zoowel in tuchtigen als in kastijden ligt het bijdenkbeeld opgesloten, dat de straf de verbetering van den overtreder beoogt, maar terwijl men zich bij kastijden die verbetering als gansch niet onbereikbaar voorstelt, beschouwt men haar bij tachtigen als eene eenigszins hopelooze zaak. De vader kastijdt zijn kind. Godsdienstige dwepers kastijden zich zelf om het vleesch met zijne lusten te dooden. Gevangenissen voor zware misdadigers dragen den naam van tuchthuizen.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Iemand doen boeten voor bedreven kwaad.

Straffen zegt dit in het algemeen, dus zonder nadere aanduiding. De dief werd met 3 jaren gevangenis gestraft.

Bestraffen zegt, dat alleen een berisping (een afkeuring in woorden) wordt toegediend, en heeft dus betrekking op mindere vergrijpen. Voor zijn lichtzinnig gedrag liep hij een bestraffing op.

Tuchtigen en kastijden hebben de bijgedachte, dat men den gestrafte wil verbeteren. Tuchtigen stelt de verbetering evenwel zoo goed als onmogelijk voor en is dus min of meer een wraakneming, terwijl kastijden den gestrafte wel voor verbetering vatbaar acht. Bovendien doet kastijden vooral aan lichamelijke straf denken. De roofzuchtige Kafferstammen werden door de Boeren meermalen getuchtigd. De vader kastijdde den ongehoorzamen knaap.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 298:

kastijden, tuchtigen

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 65:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0055 c

[foutje]