kleden

als woordenboektrefwoord:

kleden:
(kleedde, gekleed), in kleren hullen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kleden (ww) :
aankleden, optuigen, uitdossen, tooien
kleden (ww) :
bekleden, bedekken

als synoniem van een ander trefwoord:

bedekken (ww) :
kleden, verhullen, behangen, omkleden, bekleden, afdekken, dekken, beleggen, verbergen, overtrekken, toedekken, overladen, omhullen, bedelven, overdekken, hullen, overtijgen, omsluieren
bekleden (ww) :
kleden, voeren, behangen, bedekken, kaften, inpakken, beschieten, overtrekken, draperen, stofferen, inwikkelen, beschoeien, capitonneren
uitdossen (ww) :
kleden, optuigen, optakelen, tooien, optooien, uitmonsteren
staan (ww) :
passen, kleden, ogen
aankleden (ww) :
kleden, dossen
dossen (ww) :
kleden
tooien (ww) :
kleden

woordverbanden van ‘kleden’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Aankleeden en kleeden, beteekenen het aandoen der kleederen; aantrekken heeft altijd het object, de kleederen noodig; alleen dialectisch is zich aantrekken in gebruik, dat dan geheel gelijk in beteekenis met de beide andere is. Kleeden kan nog bovendien de beteekenis hebben van verschaffen van kleedingstukken, aankleeden sluit het aantrekken daarvan in zich. Ik zal mij vlug aankleeden en ga dan terstond mede. De dame ging zich kleeden. Hij heeft het arme weeskind gekleed en gevoed. De meid kleedt de kinderen aan.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 28:

aankleden, kleden

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

kleden
ontkleden, uitkleden

woorden met een verwante vorm:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c