bank

als woordenboektrefwoord:

bank:
v. (-en), zitplaats.
bank:
v. (-en), werkbank van smid en timmerlieden.
bank:
v. (-en), ondiepte langs de kust; zandbank; donkere wolkenmassa.
bank:
v. (-en), kredietinstelling voor de handel.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

bank (zn) :
spaarbank, spaarkas, bankonderneming, bankinstelling, bankiershuis, bankgebouw, bankbedrijf
bank (zn) :
schoolbank, ligbank, sofa, kerkbank, zitbank, canapé, zitmeubel
bank (zn) :
werktafel, werkbank, toonbank, draaibank, uitstaltafel
bank (zn) :
casino, speelhuis, gokhuis, speelbank
bank (zn) :
bestand, voorraad, opslag
bank (zn) :
zandbank

als synoniem van een ander trefwoord:

zetel (zn) :
zitplaats, woonplaats, verblijfplaats, bank, troon, stoel
zitplaats (zn) :
zit, bank, zetel, stoel
bankier (zn) :
bank

woordverbanden van ‘bank’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Hetgeen dient om op te zitten. Ieder zoodanig werktuig is een zetel, maar dit woord wordt alleen in deftigen stijl gebruikt. Koninklijke zetel. Bank is een lange zetel op vier of meer pooten, waarop meestal plaats is voor meer dan één persoon; bij uitbreiding en fig. komt het voor in de schepenbank. Een schabel is een laag bankje om de voeten op te zetten, of een laag stoeltje; een stoel een zetel voor één persoon, meest van eene leuning voorzien. Iets onder geen stoelen of banken steken = iets niet verbergen. Eene kruk is eigenlijk een zitvlak op één poot, zooals er nog in sommige bedrijven gebruikt worden, vervolgens ook een zetel op drie of meer pooten, zonder leuning, b. v. eene pianokruk of een haard-krukje. Voor een bankje met drie pooten wordt meer gebruikt de naam drievoet en in sommige bedrijven, als b.v. het schoenmakersvak, driestal. Troon, oorspronkelijk een grieksch woord dat zetel beteekende, is thans alleen in gebruik voor koninklijken zetel en bij uitbreiding voor het koningschap, b.v. komen tot den troon.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 199:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 120:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 312:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c