zagen

als woordenboektrefwoord:

zagen:
(gezaagd), met een zaag doorsnijden.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

zagen (ww) :
zeuren, zeiken, zaniken
zagen (ww) :
doorzagen
zagen (ww) :
krassen

als synoniem van een ander trefwoord:

zeuren (ww) :
kwijlen, klagen, kloten, vervelen, klooien, mekkeren, mieren, melken, donderen, zagen, klieren, zeiken, malen, zieken, jammeren, ouwehoeren, drammen, jengelen, kankeren, emmeren, zijn beklag doen over, zaniken, neuzelen, reutelen, zemelen, zeveren, dreinen, lazeren, mauwen, jeremiëren, kutkammen, zich beklagen over, ziegezagen, zemelknopen, kwezelen, meieren, palaveren, simmen, mekken, drenzen, urmen
zaniken (ww) :
mekkeren, melken, zeuren, zagen, zeiken, malen, leuteren, jengelen, emmeren, zemelen, zeveren, dreinen, teuten, ziegezagen, kutkammen, meieren, drenzen

woordverbanden van ‘zagen’ grafisch weergegeven

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0023 c