herbergier

als woordenboektrefwoord:

herbergier:
m. (-s), die een herberg houdt.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

herbergier (zn) :
waard, kroegbaas, tapper, kroeghouder, caféhouder

als synoniem van een ander trefwoord:

waard (zn) :
kroegbaas, herbergier, kastelein, hotelier

woordverbanden van ‘herbergier’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Waard is de algemeene benaming voor ieder die gasten in zijn huis ontvangt Vroeger werd het in ruimer zin genomen dan thans, nu de eigenaars der grootere huizen, waar vreemdelingen huisvesting vinden, naar den naam van logement of hotel, dien hun huis heeft, de namen van logement- of hotelhouders hebben gekregen, en waard de benaming is geworden van de houders van slaaphuizen en kroegen. Terwijl logement en hotel nog de eigenlijke beteekenis van plaats van huisvesting, en huis voor gasten behouden hebben, is in herberg de eigenlijke beteekenis van legerplaats, in den loop der tijden verloren gegaan. Thans is het elke woning, waar de reizende man zijn intrek kan nemen; duidt het een huis aan, waar men nachtverblijf verleent, dan staat het in aanzien en rang achter bij logement en hotel, en de houder ervan, de herbergier, staat eenigszins gelijk met den waard, den tapper die drank in het klein verkoopt. In veel opzichten is kastelein gelijk geworden aan herbergier, doch terwijl het laatste meer op het beroep ziet door den persoon uitgeoefend, is kastelein meer een titel: zetkastelein. De oorspronkelijke beteekenis van bevelhebber in een kasteel (castellum of heriberga = versterkte legerplaats) is nog in enkele uitdrukkingen en titels over, de kastelein van Montfoort, de slotvoogd van Montfoort enz.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 297:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c