als woordenboektrefwoord:
als trefwoord met bijbehorende synoniemen:
als synoniem van een ander trefwoord:
woordverbanden van ‘huur’ grafisch weergegeven
in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):
De geldsom, die op vaste tijden aan den eigenaar van den grond of van het huis, dat men gebruikt, moet betaald worden. Huur is de algemeene uitdrukking voor de geldsom, waartegen het genot en gebruik eener zaak aan een ander wordt afgestaan. Pachten is eigenlijk iets in gebruik krijgen of het genot van iets verkrijgen ten gevolge van een pactum (overeenkomst). Thans staat pachten bijna gelijk met huren; de pachtsom wordt echter zeer dikwijls niet geheel in geld betaald, een gedeelte van de verkregen vruchten komt dan ten goede aan den verpachter. Pacht is dus de huur van land, vroeger ook van belasting. Erfpacht is eene pacht, canon genoemd, welke in geld of voortbrengselen kan bestaan, die voor een gebruik van 10 — 99 jaren gesloten wordt. Beklemming is eigenlijk eene huur die niet opzegbaar is. Deze vindt men hoofdzakelijk in Groningen, waar de eigendom en de plaats (eigenlijk de erfelijke pacht van de boerenplaats) afzonderlijk verkocht zijn.
Eene som, waarvoor men gedurende een bepaalden tijd diensten geniet of bewijst, zekere rechten overdraagt of overneemt. Loon ziet op de bezoldiging van arbeiders en dienstboden. Huur bezigt men alleen ten opzichte van de diensten van dienstboden en het in gebruik hebben van een of ander roerend of onroerend goed. De arbeider is zijn loon waard. Onze dienstbode ontvangt f 100 loon (huur). De huur van ons huis is rijkelijk hoog. De bloemist moest f 2 huur hebben voor de planten, die hij ons voor het feest tijdelijk had afgestaan.
in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 263:
woorden met een verwante vorm:
bij andere sites:
debug info: 0.0021 c