kaak

als woordenboektrefwoord:

kaak:
v. (kaken), been, waarin de tanden geplaatst zijn; wang.
kaak:
v. (kaken); iem. aan de kaak stellen, zijn schande bekendmaken.
kaak:
v. (kaken), harde scheepsbeschuit.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kaak (zn) :
zeekaak, scheepsbeschuit
kaak (zn) :
mond, bek, muil, kinnebak
kaak (zn) :
schandpaal

als synoniem van een ander trefwoord:

mond (zn) :
wafel, kaak, bek, scheur, snuit, klep, mondholte, snavel, smoel, muil, laadklep, kwebbel, waffel, smikkel, snater, bakkes, tater, kakement, moel, toot
muil (zn) :
mond, kaak, bek, snuit, smoel, smikkel, toot

woordverbanden van ‘kaak’ grafisch weergegeven

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c