stok

als woordenboektrefwoord:

stok:
m. (-ken), wandelstok ; staf.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

stok (zn) :
knuppel, roest, staf, kruk, tak, wandelstok, paal, eind hout, staak, steel, stick

als synoniem van een ander trefwoord:

kruk (zn) :
prutser, mislukkeling, onhandig mens, sukkel, stok, stommerd, knoeier, steel, stumper, broddelaar
stang (zn) :
stok, staaf, tralie, roede, baar, spijl, dwarslat, steng
schacht (zn) :
koker, stang, buis, stok, pijp, staaf, staak, steel
paal (zn) :
pols, balk, stok, mast, staak, stut, stander
staf (zn) :
wandelstok, stok, scepter, roede
staak (zn) :
paal, stok, schacht, steng
stengel (zn) :
stok, steel, rank, halm

woordverbanden van ‘stok’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

stok, staf

Een afgesneden stam of twijg van een boom. Stok is de algemeene naam, hetzij hij dient om op te leunen, hetzij om er iets aan vast te binden. Staf is alleen de stok die als steun dient, of als teeken van waardigheid; herdersstaf, maarschalksstaf. Bedelstaf is alleen nog figuurlijk in tot den bedelstaf vervallen in gebruik.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 181:

stok, staf, rotting

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.002 c