zuil

als woordenboektrefwoord:

zuil:
v. (-en), pilaar, kolom.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

zuil (zn) :
pilaar, kolom, pijler, obelisk, pilaster, ante

als synoniem van een ander trefwoord:

stijl (zn) :
post, deurpost, zuil, paal, spijl, stut, steunpaal, stander
steunpilaar (zn) :
zuil, pilaar, pijler, schoor, schraagpijler, grondpijler
pijler (zn) :
zuil, pilaar, steunpilaar, kolom, schoorzuil
cilinder (zn) :
koker, rol, zuil, buis
kolom (zn) :
zuil, pilaar, pijler
pilaar (zn) :
zuil, paal, pijler

woordverbanden van ‘zuil’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een rechtopstaand lichaam van veel grootere lengte dan breedte. In de bouwkunde: een rechtopstaande balk van steen of hout. Eene zuil heeft meest eene ronde gedaante, terwijl eene kolom ook vierkant kan zijn; bovendien wordt zuil bij voorkeur van harde op zich zelf staande lichamen gebezigd, wat bij kolom niet het geval is. Men kan spreken van de kolommen of zuilen van een gebouw, van Dorische zuilen of kolommen, maar alleen van een vuurkolom, een kolom van water bij een hoos, de kolommen eener courant. Een pilaar of pijler dient altijd tot steun en kan alle vormen hebben. De pilaren of pijlers van eene brug.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 381:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c