stuiten

als woordenboektrefwoord:

stuiten:
(stuitte, gestuit), tegenhouden.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

stuiten (ww) :
botsen, tegenhouden, verhinderen, beletten
stuiten (ww) :
irriteren, hinderen, tegenstaan
stuiten (ww) :
stuiteren, veren, terugkaatsen
stuiten (ww) :
verhinderen, beletten
stuiten (ww) :
vinden, aantreffen
stuiten (ww) :
vastlopen

als synoniem van een ander trefwoord:

belemmeren (ww) :
blokkeren, stuiten, remmen, storen, afschermen, versperren, tegenhouden, verstoren, dwarsbomen, vertragen, afremmen, tegenwerken, verhinderen, hinderen, verlammen, saboteren, bemoeilijken, beletten, stremmen, afstoppen, tegenstreven, impediëren, obstrueren
onderdrukken (ww) :
stuiten, beteugelen, beheersen, inhouden, dempen, bedwingen, onder controle houden, tegenhouden, terugdringen, neerslaan, verbijten, smoren, verijdelen, in toom houden, intomen, versmoren, opprimeren, de kop indrukken, supprimeren, betomen
houden (ww) :
stuiten, pakken, stoppen, grijpen, vastgrijpen, bedwingen, tegenhouden, vasthouden, handhaven, afstoppen, terughouden, beethouden
verhinderen (ww) :
stuiten, voorkomen, weerhouden, tegenhouden, belemmeren, tussenkomen, beletten, couperen, verijdelen
tegenhouden (ww) :
staande houden, stuiten, stoppen, keren, afwenden, afweren, weerhouden, weren, indammen
stoten (ww) :
stuiten, schokken, botsen, bonzen
springen (ww) :
stuiten, kaatsen, terugspringen
stelpen (ww) :
stuiten, stoppen

woordverbanden van ‘stuiten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Bij het stooten van een hard voorwerp tegen een ander er niet in doordringen, maar door den weerstand een schok veroorzaken. Stuiten drukt dit in het algemeen uit. Afstuiten, geeft te kennen dat het voorwerp, dat tegen het andere aankomt, terugspringt, hetzij in de richting vanwaar het gekomen is, hetzij in eene zijdelingsche richting. De kogel stuitte op het pantser af. Afschampen, bijna uitsluitend gezegd van iets, dat geschoten of geworpen wordt en van wapenen of werktuigen om te slaan of te houwen, geeft te kennen, dat het projectiel of het wapen langs de oppervlakte afglijdt, zonder bepaald terug te springen. De sabel schampte op den geweerloop af. Botsen onderstelt meer dat door het met kracht tegen elkaar aankomen van twee in beweging zijnde voorwerpen een hevige schok teweeg gebracht wordt. Terugstuiten drukt meer dan afsluiten het denkbeeld uit, dat de terugkeerende beweging in eene richting geschiedt tegenovergesteld aan die, waarin de voorwaartsche plaats greep. Figuurlijk wordt afstuiten gezegd van het mislukken van pogingen, die men aanwendt om een doel te bereiken. De botsing van twee treinen. Al hare gebeden stuiten af op zijne onverschilligheid.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 221:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

stuiten
bevorderen, stimuleren

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0028 c