aantasten

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

aantasten (ww) :
bederven, raken, beschadigen, schaden, schenden, benadelen, ondermijnen, aanvreten, deren, ondergraven, havenen
aantasten (ww) :
aanvallen, attaqueren
aantasten (ww) :
invreten, corroderen

als synoniem van een ander trefwoord:

ondermijnen (ww) :
slopen, bederven, uitputten, breken, verzwakken, beschadigen, aantasten, uithollen, aanvreten, tornen aan, morrelen aan, ondergraven
bekladden (ww) :
vervuilen, smeren, vlekken, besmeuren, bevuilen, aantasten, besmeren, bevlekken, belasteren, volsmeren, bemorsen
schenden (ww) :
vernielen, kwetsen, beschadigen, aantasten, toetakelen
invreten (ww) :
bijten, aantasten, wegvreten, inkankeren, corroderen
slopen (ww) :
uitputten, breken, verteren, aantasten, ondermijnen
aanranden (ww) :
overvallen, schenden, aantasten, belagen, krenken
corroderen (ww) :
aantasten, aanvreten, uitbijten, eroderen
besmetten (ww) :
aansteken, infecteren, aantasten
corrumperen (ww) :
bederven, aantasten, perverteren
aangrijpen (ww) :
aanvallen, aantasten, bestoken
schokken (ww) :
aantasten, ondergraven
aanvallen (ww) :
aantasten

woordverbanden van ‘aantasten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Aanvatten is stoffelijke voorwerpen aanraken en vasthouden (meestal met voorzichtigheid); aanpakken is de gemeenzame uitdrukking voor onbeschroomd aanvatten; aantasten wil zeggen met de volle hand aanvatten (meestal onbesuisd); aangrijpen plotseling, snel of krachtig iets aanvatten; ook figuurlijk. Grijpt stout de wapens aan; eene gelegenheid, aangrijpen; een zaak flink aanpakken of aanvatten; een voorwerp, een werk aanvatten. Het is een heet ijzer om aan te tasten.

aantasten, aanranden

Iemand of iets aanvallen met woord of daad. Het eerste kan met goede en met kwade bedoelingen geschieden. Het laatste heeft altijd het denkbeeld van iemand aanvallen, ten einde eigen lust te voldoen door geweld te plegen, een ander te beleedigen of hem nadeel te berokkenen. Het bijgeloof en de dwaling aantasten. Men moet nooit de leer der waarheid aantasten. Iemands eer en goeden naam aanranden. Die de onschuld aanrandt, verdient gestrenge straf. Hij werd door twee kerels aangerand, die hem zijn geld wilden ontnemen.

Alle drukken uit een vijandig te lijf gaan, het met vijandige bedoeling tot iemand komen, ten einde de hand aan hem te slaan. Zij laten in het midden of zulks geschiedt, te recht of ten onrechte. Is dit laatste bepaaldelijk het geval, dan bezige men aanranden. Aanvallen is de meer algemeene uitdrukking. Hiervoor is geene onmiddellijke nabijheid noodzakelijk, daar dit ook van het eerste begin van den strijd gebruikt wordt. Aanvallen op onderstelt, evenals aangrijpen en aantasten, meer onmiddellijke nabijheid. Aangrijpen duidt een krachtig en van zeer nabij aanvallen aan. Hij liet de soldaten den vijand met de bajonet aangrijpen. Zij grepen hem aan en wierpen hem een eind terug. Aantasten onderstelt vastberadenheid, bedaardheid en overleg. Aanvliegen veronderstelt een heftigen aanval, waarbij vooral snelheid op den voorgrond staat. De Kaffers vlogen ons aan als wilde dieren, die op hun prooi los sprongen. Meestal is er het begrip van toorn of woede mede verbonden. Hij ontstak in zoo groote woede, dat hij mij aanvloog, en zoo men mij niet spoedig te hulp was gekomen, had hij mij geworgd.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 11:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 8:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 47:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.002 c