letsel

als woordenboektrefwoord:

letsel:
o. (-s), verhindering; nadeel, schade ; ongemak.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

letsel (zn) :
beschadiging, verwonding, kwetsuur, kwetsing, laesie
letsel (zn) :
schade, nadeel

als synoniem van een ander trefwoord:

nadeel (zn) :
schade, verlies, last, handicap, tegenvaller, min, bezwaar, letsel, afbreuk, keerzijde, minpunt, schaduwzijde, strop, hinderpaal, keerzij, schaduwkant, drawback, onvoordeligheid, ongunstigheid, detriment
beschadiging (zn) :
schade, verval, letsel, defect, krenking, waardevermindering, verslechtering, aantasting
schade (zn) :
verlies, beschadiging, ellende, nadeel, letsel, afbreuk, kwaad, strop, averij, scha
kwetsuur (zn) :
beschadiging, letsel, wond, blessure, verwonding, wonde
leed (zn) :
schade, nadeel, letsel

woordverbanden van ‘letsel’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

hinder, last, letsel, overlast

De gewone beteekenis van hinder is tegenwerking, nadeel; die van letsel ongemak, kwetsing. Last is eigenlijk datgene, wat zwaar drukt, en bij uitbreiding alles wat ons hinder veroorzaakt. 't Komt bijna alleen voor in de uitdrukking: last van iemand of iets hebben. Overlast is nog iets sterker dan last: iemand overlast aandoen; overlast lijden. Ik heb van de hitte in mijne kamer veel hinder gehad, zoodat ik niet werken kon. Van mijn val heb ik thans geen hinder meer. Bij het omvallen der diligence bekwam gelukkig geen der passagiers eenig letsel.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 246:

hinder, letsel

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.002 c