ontwennen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen: niet gevonden.

als synoniem van een ander trefwoord:

afwennen (ww) :
afleren, ontwennen
afleren (ww) :
ontwennen

woordverbanden van ‘ontwennen’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

afwennen, ontwennen

Eene gewoonte of hebbelijkheid allengs afleggen. Afwennen, reflexief (het tegenovergestelde van zich aanwennen) en intrans. geeft te kennen, dat het afleggen der gewoonte een gevolg is van een genomen besluit en eigen krachtinspanning; het ontwennen heeft onwillekeurig plaats ten gevolge van verschillende omstandigheden. Als onoverg. werkwoorden bestaat er tusschen beide alleen dit verschil, dat het eerste iets sterker is dan het laatste. Iets ontwend zijn geeft dus niet zoo nadrukkelijk het geheele ophouden der gewoonte te kennen, als iets afgewend zijn. Men ontwent het paardrijden, als men er weinig toe in de gelegenheid is, doch men kan het spoedig weder aanleer en. Men went in landen, waar de sigaren duur zijn, het rooken soms af, en is men het eenmaal afgewend, dan kost het moeite er zich weder aan te wennen.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

ontwennen, afwennen

Langzamerhand van een gewoonte afstand doen.

Afwennen en ontwennen, beide overgankelijk en wederkeerend gebruikt en dus met hebben vervoegd, verschillen hierin, dat afwennen aanwijst, dat men opzettelijk zijn gewoonte of hebbelijkheid tracht af te leggen, terwijl ontwennen dit als meer toevallig, onwillekeurig voorstelt, als gevolg van veranderde omstandigheden. Op raad van den dokter heb ik mij het rooken afgewend. De reizigers in een vreemd werelddeel hebben zich al spoedig het rooken ontwend. — Van slechte gewoonten zegt men uitsluitend afwennen: Jongen, je moet dat stotteren afwennen (niet: ontwennen; de werking geschiedt opzettelijk!).

Worden ontwennen en afwennen intrans. gebruikt (dus met zijn vervoegd), dan is er niet zooveel verschil, daar afwennen in dit geval niet opzettelijk geschiedt; alleen is afwennen dan sterker, doordat het aanduidt, dat de vroegere geschiktheid geheel verloren is gegaan, wat bij ontwennen niet het geval is. Hij is het schaatsenrijden geheel afgewend, als hij het n.l. niet meer kan en dus weer moet aanleeren; hij is het schaatsenrijden ontwend, wanneer hij het in langen tijd niet gedaan heeft en het hem eerst dus wel weer vreemd zal vallen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 145:

afwennen, ontwennen

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

ontwennen
wennen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c