sukkelen

als woordenboektrefwoord:

sukkelen:
(gesukkeld), ziekelijk zijn: traag vorderen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

sukkelen (ww) :
schommelen, dompelen, kwakkelen, kwijnen, laboreren
sukkelen (ww) :
krukken, sjokken

als synoniem van een ander trefwoord:

aftakelen (ww) :
verouderen, vervallen, afsterven, verzwakken, sukkelen, verloederen, verwelken, dementeren, achteruitgaan
kwijnen (ww) :
verzwakken, sukkelen, verwelken, verkommeren, wegsterven, verflauwen, achteruitgaan, uitteren
tobben (ww) :
sukkelen, moeite hebben, kwakkelen
schaffelen (ww) :
sukkelen, sloffen, slenteren
krukken (ww) :
sukkelen
kwakkelen (ww) :
sukkelen

woordverbanden van ‘sukkelen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Zijn tijd slecht besteden of met zijn werk niet vorderen. Het eerste gedeelte dezer bepaling slaat op beuzelen, het tweede gedeelte op de drie laatste woorden, terwijl in futselen zoowel het begrip ligt van zich bezig houden met eene nietigheid, als dat van zeer traag, niet doortastend, arbeiden. Wie beuzelt verspilt zijn tijd (of zijne woorden: beuzelpraat) aan nietigheden; wie talmt, treuzelt en sukkelt, houdt zich wel bezig met degelijke werkzaamheid, maar schiet er niet mee op. De talmer stelt uit, de treuzelaar maakt geen spoed, de sukkelaar wil wel, maar kan niet. Hij talmde lang eer hij begon, en treuzelde vervolgens zoodanig, dat ik hem voor een rechten sukkelaar zou gehouden hebben, als ik hem niet beter gekend had.

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0019 c