botterik

als woordenboektrefwoord:

botterik:
m. (-en), domoor.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

botterik (zn) :
sufferd, idioot, stommerik, lomperik, lomperd

als synoniem van een ander trefwoord:

lomperd (zn) :
knuppel, boer, knul, buffel, sukkel, lummel, lomperik, boerenkinkel, vlegel, boerenpummel, pummel, botterik, kinkel, kaffer, stoffel, guil, hannekemaaier, plomperd, loebas, lorejas, loeris
idioot (zn) :
klootzak, sufferd, debiel, stommerik, sukkel, uilskuiken, ezel, stommeling, imbeciel, klojo, botterik, hansworst, zakkenwasser, lijpkikker
vlegel (zn) :
hond, lummel, schoft, kwajongen, lomperd, vlerk, botterik, kinkel, blaag, rekel, kataas
kinkel (zn) :
hark, lomperik, vlegel, boerenpummel, lomperd, vlerk, botterik, knurft
boer (zn) :
lomperik, botterik

woordverbanden van ‘botterik’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Alle vier geven groote traagheid van geest aan bij den persoon, die aldus genoemd wordt. Bij domoor heeft men meer de onwetendheid op het oog, bij de andere woorden het onvermogen om te leeren of te begrijpen.

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0019 c