groot

als woordenboektrefwoord:

groot:
bn. (-er, -st), niet klein ; zwaar ; aanzienlijk; een groot man, een verdienstelijk man ; een grote man, een lange man.
groot:
m. (groten), halve stuiver = ƒ 0,025.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

groot (bn) :
machtig, belangrijk, goed, intens, groots, uitstekend, voortreffelijk, kapitaal, aanzienlijk
groot (bn) :
stevig, flink, hoog, ruim, veel, lang, fors, omvangrijk, aanzienlijk, dik, wijd, ontzaglijk
groot (bn) :
buitengewoon, bijzonder, hevig, uitgesproken, fervent

als synoniem van een ander trefwoord:

flink (bn) :
stevig, behoorlijk, pittig, belangrijk, gezond, sterk, echt, goed, knap, aardig, groot, fors, erg, aanzienlijk, degelijk, kras, robuust, potig, kranig, kwiek, fiks, struis, kloek, terdege, duchtig, aan de maat, pront
uitgebreid (bn) :
uitgestrekt, grondig, ruim, breed, diepgaand, royaal, groot, uitvoerig, talrijk, veelzijdig, omvangrijk, langdurig, wijd, omstandig, extensief, breedvoerig, ampel, veelomvattend, wijdlopig
verheven (bn) :
plechtig, schoon, hoog, voornaam, edel, groots, groot, hemels, hoogstaand, heilig, goddelijk, nobel, subliem, statig, majestueus, doorluchtig, majestatisch, statelijk, maestoso
aanzienlijk (bn) :
flink, reusachtig, hoog, belangrijk, ruim, aardig, veel, opmerkelijk, groot, enorm, omvangrijk, beduidend, merkbaar, aanmerkelijk, considerabel, noemenswaard, merkelijk
ontzaglijk (bn) :
verschrikkelijk, uitgestrekt, verbazend, groots, geweldig, groot, enorm, vreselijk, formidabel, onmetelijk, geducht, kolossaal, immens
ruim (bn) :
uitgebreid, vrij, open, luchtig, uitgestrekt, breed, royaal, groot, riant, wijd, veelomvattend, gespatieerd
groots (bn) :
grootschalig, groot, enorm, indrukwekkend, omvangrijk, grootscheeps, weids, breedopgezet
fors (bn) :
flink, stevig, behoorlijk, hevig, straf, sterk, aardig, groot, aanzienlijk, fiks
fors (bn) :
stevig, flink, zwaar, krachtig, groot, robuust, potig, struis, kloek, rijzig
respectabel (bn) :
flink, groot, aanzienlijk, eerbaar, eerbiedwaardig, achtenswaardig
kloek (bn) :
flink, stevig, groot, fors, fris, kant, robuust, fiks, struis, ferm
intens (bn) :
hevig, sterk, scherp, groot, levendig, vurig, diep gevoeld
lang (bn) :
slank, langwerpig, groot, omvangrijk, langgerekt, rijzig
belangrijk (bn) :
invloedrijk, bekend, voornaam, van formaat, groot
omvangrijk (bn) :
uitgebreid, uitgestrekt, lang, groot, dik, lijvig
royaal (bn) :
flink, ruim, groot, riant, kolossaal, onbekrompen
ernstig (bn) :
zwaar, bedenkelijk, groot, erg, zwaarwegend
vet (bn) :
zwaar, groot, vol, zwaarlijvig, dik, vlezig
uitgestrekt (bn) :
uitgebreid, ruim, groot, omvangrijk, wijd
zwaar (bn) :
ernstig, groot, zwaarwegend, aanzienlijk
dur (bn) :
groot, majeur, grote-tertstoongeslacht
heel (bn) :
belangrijk, lang, groot, omvangrijk
kapitaal (bn) :
belangrijk, groot, erg, aanzienlijk
fameus (bn) :
groot, enorm, fabelachtig
breed (bn) :
uitgebreid, groot, wijd
wijd (bn) :
ruim, breed, groot
hoog (bn) :
groot

woordverbanden van ‘groot’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 102:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 236:

verheven, hoog, groot

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 284:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

groot
klein, mini

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c