als woordenboektrefwoord:
als trefwoord met bijbehorende synoniemen:
als synoniem van een ander trefwoord:
woordverbanden van ‘sparen’ grafisch weergegeven
in Charivarius' Een Ander Woord (1945):
in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):
Men ontziet uit eerbied, plichtbesef, vrees; men spaart om te behouden; men verschoont uit menschen-kennis, zachtmoedigheid, mededoogen of uit willekeur. Ontzie uwe meerderen. Spaar uwe krachten. Verschoon de onnadenkendheid der jeugd. Neptuin ontziet noch dijk, noch paal. De dood spaart niemand. De felle dood .... verschoont de oude lien. (Vondel).
Iets niet gebruiken, teneinde er later genot van te hebben. Bij sparen en besparen (in fig. zin gebruikt) behoeft dit laatste nog niet altijd doel te zijn, b.v. spaar hem; dat verdriet heb ik hem maar bespaard. Sparen (in letterl. zin) zegt niets anders dan zuinig omgaan met iets, zoodat men overhoudt; bij besparen heeft men meestal eene bepaalde zaak op het oog, die men voor toekomstig gebruik wil bewaren. Oversparen ziet meer op het overschot, dat men door sparen verkrijgt. Overleggen drukt dit nog sterker uit; het onderstelt een overschot, dat men laat rusten om het in tijd van nood te gebruiken. Uitzuinigen is besparen door zich ontbering te getroosten. Door sparen kan men zijn kapitaal verbeteren. Van het loon, dat hij kreeg, wist hij altijd nog een stuivertje te besparen. Hoewel hij niet veel verdiende, heeft hij toch nog een aardig sommetje overgespaard. Een arm student weet soms meer uit te zuinigen, dan gij denken zoudt, om boeken te kunnen koopen. De man leeft zeer zuinig,want hij wil elk jaar wat overleggen voor den ouden dag. De rijkaard legt jaarlijks eene aardige som over.
in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 48:
in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 170:
in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 396:
in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):
woorden met een verwante vorm:
bij andere sites:
debug info: 0.0025 c