naam

als woordenboektrefwoord:

naam:
m. (namen), naampje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

naam (zn) :
beroemdheid, bekendheid, roem, eer, roep, glorie, reputatie, faam, vermaardheid, befaamdheid, renommee
naam (zn) :
schuilnaam, roepnaam, meisjesnaam, familienaam, bijnaam, troetelnaam, persoonsnaam
naam (zn) :
titel, benaming, etiket, denominatie

als synoniem van een ander trefwoord:

roem (zn) :
beroemdheid, luister, bekendheid, grootheid, aanzien, naam, eer, roep, glorie, lof, heerlijkheid, gloria, faam, vermaardheid, verheerlijking, stralenkrans, celebriteit, befaamdheid, renommee
reputatie (zn) :
gezag, beroemdheid, bekendheid, naam, eer, roep, prestige, faam, vermaardheid, goede naam, renommee
hoofd (zn) :
titel, knikker, naam, kop, leiding, gezicht, bol, hersenen, peer, opschrift, raap, harses, caput
beroemdheid (zn) :
bekendheid, naam, populariteit, roem, faam, vermaardheid, roemruchtigheid, befaamdheid
roep (zn) :
bekendheid, naam, reputatie, faam, vermaardheid
bekendheid (zn) :
beroemdheid, naam, faam, vermaardheid
faam (zn) :
naam, reputatie
denominatie (zn) :
naam, benaming

woordverbanden van ‘naam’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

benaming, naam

Een woord, waarmede men een persoon of voorwerp noemt. Eene algemeen gevestigde uitdrukking, waaronder iemand of iets bekend staat, is de naam ervan. Benaming daarentegen heeft de bijgedachte van niet zoo vaststaande, niet zoo algemeen bekende naam. Ten opzichte van eigennamen, d. i. namen welke niet aan alle voorwerpen van dezelfde soort eigen zijn, zooals Willem, Amsterdam, de Rijn, de Denen, de Pyrenaeën mag men alleen naam gebruiken. Ten aanzien der soortnamen, zooals plant, mensch, rivier, en der stofnamen, zooals water, wijn enz. is zoowel het gebruik van naam als van benaming geoorloofd.

De waardeering die wij vinden, de lof dien wij inoogsten. Eer ziet op achting, die ons bij ons leven te beurt valt van de zijde onzer medeburgers: eer en aanzien waren daar zijn deel; naam ziet op de bekendheid (meer of minder algemeen, langer of korter van duur), die we onzen persoon weten te verzekeren; roem is de algemeene bekendheid, die steeds met lof en bewondering van iemand doet spreken, en die het gevolg is van grootsche daden en grootsche scheppingen; glorie en luister zien meer op den glans, dien de naam of de roem van iemand in de oogen van anderen heeft. De luister van zijn oud geslacht; de luister zijner daden. Ik heb Napoleon nog gekend in al zijne glorie. Leonidas verwierf zich bij Thermopylae een onvergankelijken roem. Naam wordt ook gebezigd in een kwaden zin. Een naam als Alva zich verwierf is weinig begeerenswaardig.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 293:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 35:

woorden met een verwante vorm:

bijwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0026 c

[foutje]