buigen

als woordenboektrefwoord:

buigen:
(boog, gebogen), krommen; een buiging maken.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

buigen (ww) :
toegeven, zwichten
buigen (ww) :
een bocht maken
buigen (ww) :
bukken, nijgen
buigen (ww) :
knikken

als synoniem van een ander trefwoord:

zwichten (ww) :
buigen, toegeven, bukken, wijken, bezwijken, capituleren, zich overgeven, opzij gaan, cederen
plooien (ww) :
buigen, schikken, toegeven, regelen, zwichten, schipperen
knikken (ww) :
buigen, vouwen, doorbuigen, knakken, omknakken, nikken
neigen (ww) :
buigen, wenden, krommen, krombuigen
gehoorzamen (ww) :
buigen, luisteren, opvolgen
krommen (ww) :
ombuigen, buigen, welven
bukken (ww) :
buigen, vooroverbuigen
knielen (ww) :
buigen, bukken
trekken (ww) :
buigen

woordverbanden van ‘buigen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

nijgen, buigen

Beide woorden duiden eene beleefde begroeting aan. Buigen is eigenlijk zich krommen onder een sterken druk; daardoor is hieraan eigen het begrip van onderdoen voor iemand; buigen of eene buiging maken is derhalve een betoon van nederigheid of onderdanigheid. Van een groet van een heer zegt men buigen, van eene dame nijgen.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

nijgen, buigen

Een voorwaartsche beweging maken.

Nijgen is: slechts even buigen, liefst met een bevallige beweging, zoodat het vooral van vrouwen gebruikt wordt.

Buigen onderstelt, dat de beweging sterker is; als teeken van nederigheid of onderdanigheid is het dus van meer kracht dan nijgen. Zij neeg het hoofd tot een beleefden groet. Hij boog het hoofd in het bewustzijn van zijn schuld.

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c