als woordenboektrefwoord:
als trefwoord met bijbehorende synoniemen:
als synoniem van een ander trefwoord:
woordverbanden van ‘gebieden’ grafisch weergegeven
in Charivarius' Een Ander Woord (1945):
in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):
Macht hebben om uitvoering aan zijn wil te geven. Beheerschen is het transitivum van heerschen; beide stellen op den voorgrond macht, waaraan kracht verbonden is, hetzij deze ontstaat door de meerderheid van dengene, die ze uitoefent, hetzij door zijne hooge plaats. Gebieden onderstelt een onbeperkt gezagvoeren. Regeeren wordt alleen gezegd van koningen en andere vorsten. Besturen veronderstelt inzicht en beleid, en meer het leiden der zaken dan eene uitoefening van eigen macht. Beheerschen, regeeren en besturen worden ook figuurlijk gebezigd. Bij beheerschen denkt men aan zedelijke overmacht en krachtigen wil; bij het tweede aan willekeur van hem, die regeert en aan onmacht van den geregeerde; bij het laatste aan overleg en beleid. Hij heerscht onbeperkt. Hij beschikt en gebiedt over alles. Willem I regeerde over Nederland. Thiërs bestuurde de Fransche republiek. De volksmeening beheerscht de wereld. „Zijne vrouw regeert hem" is niet hetzelfde als „zijne vrome bestuurt hem."
Iemand zijn wil te kennen geven. Bevelen is eigenlijk iemand iets toevertrouwen, iets opdragen, doch thans meer: iemand, hetzij met of zonder recht, zeggen wat men wil, dat hij zal doen. Gebieden is als machthebber spreken en bevelen wat er gedaan moet worden; wie gebiedt verwacht onvoorwaardelijk gehoorzamen. Gelasten sluit een last of eene opdracht in. Hiervoor werd vroeger meer, thans minder, ook heeten gebruikt. Ik gebied u te zwijgen. Ik gelast u, hem daarvan onmiddellijk te verwittigen.
in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):
Zijn wil aan zijn ondergeschikten kenbaar maken, opdat zij zich daardoor bij hun handelingen laten leiden.
Gebieden wordt gezegd van den machthebber en doet dus onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verwachten. De koning gebood den edelman, zich nooit meer aan het hof te vertoonen.
Bevelen drukt uit, dat men anderen, die in onzen dienst staan, zegt, wat zij doen moeten. De veldheer beval zijn manschappen tot den aanval over te gaan.
Gebieden is dus (ook in figuurlijke beteekenis) sterker dan bevelen. Ik gebied u heen te gaan is sterker dan: ik beveel u heen te gaan. Bovendien ziet gebieden meestal op een voorschrift van blijvenden en beve-
len op een van tijdelijken aard. God heeft ons geboden niet te stelen. De veldheer beval, dat de soldaten niet zouden plunderen.
Gelasten onderstelt, dat men zijn ondergeschikte een last of opdracht geeft, om dien te vervullen. De generaal gelastte den koerier, onmiddellijk, versterking te gaan ontbieden. Ook ziet gelasten soms op een bevel, waarvan het niet zeker is, of het wel uitgevoerd zal worden: De boschwachter gelastte den houtdief het gestolene af te geven. Bij bevelen staat dus het begrip van ondergeschiktheid meer op den voorgrond dan bij gelasten.
in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 185:
woorden met een verwante vorm:
bij andere sites:
debug info: 0.0032 c