tegenhouden

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

tegenhouden (ww) :
staande houden, stuiten, stoppen, keren, afwenden, afweren, weerhouden, weren, indammen
tegenhouden (ww) :
ophouden, vertragen, afremmen, verhinderen
tegenhouden (ww) :
blokkeren, belemmeren, saboteren, beletten
tegenhouden (ww) :
houden, aanhouden

als synoniem van een ander trefwoord:

belemmeren (ww) :
blokkeren, stuiten, remmen, storen, afschermen, versperren, tegenhouden, verstoren, dwarsbomen, vertragen, afremmen, tegenwerken, verhinderen, hinderen, verlammen, saboteren, bemoeilijken, beletten, stremmen, afstoppen, tegenstreven, impediëren, obstrueren
onderdrukken (ww) :
stuiten, beteugelen, beheersen, inhouden, dempen, bedwingen, onder controle houden, tegenhouden, terugdringen, neerslaan, verbijten, smoren, verijdelen, in toom houden, intomen, versmoren, opprimeren, de kop indrukken, supprimeren, betomen
beteugelen (ww) :
beheersen, onderdrukken, bedwingen, onder controle houden, tegenhouden, tegengaan, temmen, onderwerpen, matigen, inperken, in toom houden, intomen, tomen, aan banden leggen, teugelen, de kop indrukken, breidelen, betomen, optomen
stoppen (ww) :
blokkeren, ophouden, afslaan, afhaken, laten, besluiten, afbreken, staken, uitzetten, eindigen, doen ophouden, tegenhouden, neerleggen, stopzetten, beëindigen, stilleggen, uitscheiden, stilzetten, termineren
bedwingen (ww) :
beteugelen, beheersen, onderdrukken, dempen, tegenhouden, temmen, overwinnen, neerslaan, hinderen, in bedwang houden, in toom houden, intomen, teugelen, onder het juk brengen
inhouden (ww) :
beperken, beteugelen, beheersen, opkroppen, onderdrukken, weerhouden, bedwingen, tegenhouden, matigen, verbijten, temperen, in toom houden, intomen, betomen
voorkomen (ww) :
keren, afwenden, vermijden, afweren, tegenhouden, verhinderen, ondervangen, beletten, couperen, letten, verhoeden, preveniëren, verletten
houden (ww) :
stuiten, pakken, stoppen, grijpen, vastgrijpen, bedwingen, tegenhouden, vasthouden, handhaven, afstoppen, terughouden, beethouden
bemoeilijken (ww) :
tegenhouden, tegenwerken, verhinderen, belemmeren, hinderen, compliceren, verzwaren, beletten, verstrikken, in de war maken
afwenden (ww) :
afslaan, voorkomen, keren, afweren, tegenhouden, verhinderen, bezweren, afhouden, afwimpelen, verijdelen, pareren, verhoeden
dwarsbomen (ww) :
doorkruisen, pesten, tegenhouden, tegenwerken, verhinderen, belemmeren, saboteren, beletten, weerstreven
verhinderen (ww) :
stuiten, voorkomen, weerhouden, tegenhouden, belemmeren, tussenkomen, beletten, couperen, verijdelen
ondersteunen (ww) :
ophouden, dragen, tegenhouden, omhooghouden, stutten, schragen, onderstutten, onderschragen
afweren (ww) :
verdrijven, afstoten, afslaan, afwenden, afwijzen, tegenhouden, bezweren, wegslaan, pareren
weerhouden (ww) :
ophouden, tegenhouden, verhinderen, afhouden, beletten, terughouden
aanhouden (ww) :
staande houden, aanspreken, tegenhouden, vasthouden, aanklampen
ophouden (ww) :
storen, weerhouden, tegenhouden, bezighouden, traineren
vertragen (ww) :
ophouden, rekken, tegenhouden, verlangzamen, retarderen
blokkeren (ww) :
vastzetten, tegenhouden, vergrendelen, immobiliseren
weren (ww) :
keren, uitsluiten, tegenhouden, tegengaan, weghouden
keren (ww) :
voorkomen, afwenden, tegenhouden, weren, beletten
afhouden (ww) :
weerhouden, tegenhouden, weghouden, beletten
stuiten (ww) :
botsen, tegenhouden, verhinderen, beletten
tekeergaan (ww) :
tegenhouden, tegengaan, verhinderen
schutten (ww) :
tegenhouden, tegengaan
vasthouden (ww) :
tegenhouden

woordverbanden van ‘tegenhouden’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Maken dat iemand zich van eene handeling onthoudt, niet tot zijn doel kan komen. Afhouden is maken dat men iets niet kan naderen, en dus niet tot aanpakken of handelen kan komen: iemand van het werk afhouden. Terughouden is, door iemand op de plaats zelf te houden, maken, dat hij niet tot de uitvoering van hetgeen hij zich voorgenomen heeft, kan overgaan: iemand van het ten uitvoer brengen eener grootsche daad terughouden. Verhinderen en tegenhouden veronderstellen, dat men iemand in de uitvoering van een plan moeilijkheden in den weg legt, die hem kunnen noodzaken van zijn pogen af te zien. Bij beletten meent men er zeker van te zijn, dat men dezen uitslag zal verkrijgen. Tegenhouden wordt ten opzichte van personen gebruikt, verhinderen van daden; beide noodzaken iemand van zijn pogen af zien. De gedachte, dat hij mijn weldoener is, zou mij reeds teruggehouden (of weerhouden) hebben, hem aan te vallen, wanneer de onmogelijkheid om hem te bereiken, mij daarin ook niet verhinderd had. Ken oogenblik kon men den vijand tegenhouden, doch men kon hem niet beletten eene goede stelling in te nemen. Een geregelde aftocht werd door de ruiterij van den vijand verhinderd.

De uitvoering van eene handeling moeiijk maken. Belemmeren is eigenlijk lam maken en de beweegkracht verzwakken; verder, den voortgang moeilijk maken; dwarsboomen is iemand bemoeilijken in den voortgang van zijn werk door hinderpalen in den weg te stellen; het veronderstelt dus boos opzet. Storen is een oogenblik oponthoud veroorzaken. Stremmen, eigenlijk stram maken, is stilstand in de beweging brengen voor korter of langer tijd. Het is dus sterker dan belemmeren, daar dit nog eenige beweging veronderstelt; versperren ziet op den weg, waarlangs de beweging plaats heeft, en veronderstelt een opzettelijke of onwillekeurige afsluiten ervan. De weg was versperd door de omgevallen boomen, zoodat de passage gestremd was; op een ander gedeelte belemmerden de takken van de boomen, naast den weg gevallen, het verkeer der rijtuigen. Hij belemmerde mijne pogingen om mijn vriend te helpen, doch ik liet mij niet storen. Tegenhouden is sterker dan belemmeren. Het gebruik dezer woorden blijke verder uit den volgenden zin. Het ongunstige weer, dat in de laatste dagen de operatiën belemmerde, belette de belegeraars met den noodi-gen spoed tot den aanval over te gaan; toen zij eindelijk gereed waren, werden zij door een gerucht, dat de vrede gesloten was, tegengehouden, om hun voornemen terstond uit te voeren.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Veroorzaken, dat iemand een of andere handeling niet kan verrichten.

Afhouden zegt, dat men iemand ergens vandaan houdt, zoodat hij niet met zijn daad kan beginnen. Een hond van zich afhouden. Wij hebben hem. van dit dwaze plan afgehouden.

Terughouden wijst er op, dat hij wel reeds bijna aan de behandeling begonnen is, maar dat hij door onze tusschenkomst niet verder kan komen. Slechts met groote moeite slaagde ik er in, hem nog ter elfder ure van die dwaze onderneming terug te houden.

Tegenhouden ziet er op, dat men iemand hindernissen in den weg legt (bij afhouden en terughouden gebruikt men meer dwang of overreding), evenals verhinderen (van hinder), zoodat men hem tracht te noodzaken van zijn plan af te zien; tegenhouden wordt van den persoon zelf gezegd, terwijl verhinderen meer slaat op de daad, die men wil voorkomen. Hij liet zich door al de bezwaren, die hem in den weg gelegd werden, niet tegenhouden, zijn plan te volvoeren. De veldheer tuist te verhinderen, dat de vijand hem in den rug aanviel.

Terwijl tegenhouden en verhinderen onderstellen, dat iemand reeds pogingen gedaan heeft om iets te bereiken, maar in de verdere voortzetting wordt gestuit, wijst be-

letten er op, dat hem zelfs die poging onmogelijk gemaakt is; het woord is dus sterker dan de eerste twee. De veldheer wist te beletten, dat de vijand hem in den rug aanviel.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 280:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

tegenhouden
bevorderen, stimuleren

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0035 c