afvallen

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

afvallen (ww) :
laten vallen, ontrouw zijn, verloochenen
afvallen (ww) :
vervallen, verlopen, uitvallen, wegvallen
afvallen (ww) :
neerstorten, neervallen, afduvelen
afvallen (ww) :
lijnen, afslanken, vermageren
afvallen (ww) :
overschieten

als synoniem van een ander trefwoord:

verloochenen (ww) :
ontkennen, negeren, laten vallen, afwijzen, afvallen, afzweren, verzaken, miskennen, repudiëren, desavoueren
vervallen (ww) :
uitvallen, aftakelen, niet doorgaan, afvallen, wegvallen, ontvallen, achteruitgaan
uitvallen (ww) :
vervallen, afvallen, wegvallen, bezwijken, begeven, stukgaan, kapotgaan
lijnen (ww) :
afvallen, vermageren, dieet houden, aan de lijn doen
vermageren (ww) :
afslanken, afvallen, verslanken, ontvlezen, uitteren
afsterven (ww) :
afvallen, verwelken, verdorren, verleppen
afslanken (ww) :
afvallen

woordverbanden van ‘afvallen’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Zich min of meer snel nederwaarts bewegen. Vallen is eene niet van den wil afhankelijke, nederwaartsche beweging maken,door aan de aantrekkingskracht van de aarde te gehoorzamen zonder dat deze door eenige andere kracht gebroken wordt. Struikelen is bijna tot vallen komen, doch den val door eigen kracht breken. Tuimelen is eigenlijk omvallen. Is de hoogte van den val aanmerkelijk, en heeft het vallen dus met eenige snelheid plaats, dan spreekt men van storten. Transitief of reflexief gebruikt, beteekent storten doen vallen, hetzij met opzet, hetzij bij toeval. Ik heb wat wijn op het tafellaken gestort. Hij stortte zich in de golven. Dalen geeft eene langzame, geleidelijke beweging naar de oppervlakte der aarde te kennen. De ballon daalde. Zakken en zinken duiden eene verwijdering van de oppervlakte der aarde aan, ten gevolge van eene nederwaartsche beweging, welke aan die oppervlakte haar oorsprong nam. In den modder zakken of zinken. Zinken is snel zakken, en heeft verder nog de bijbeteekenis, dat de nederwaartsche beweging zoo lang aanhoudt, dat het voorwerp onder de oppervlakte schuil gaat, uit het gezicht verdwijnt en op den vasten grond of den bodem van het water blijft rusten. Het schip zonk. Zegt men het water zakt of valt, dan heeft men het oog op den tegenwoordigen stand van het water in tegenstelling met den vroegeren. Figuurlijk zegt men: de prijzen dalen; het hoofd laten zakken; den moed laten zakken of zinken; hij is diep gezonken; die staat, zie toe, dat hij niet volle; wij struikelen allen in vele. In dit geval is vallen sterker dan struikelen; wie struikelt kan zich in zijne eer herstellen, wie gevallen is blijft geschandvlekt. Worden deze woorden verbonden met neder, dan wordt het begrip van boven naar beneden er door versterkt. Worden zij met het voorvoegsel af- verbonden, dan drukt men hierdoor uit de verwijdering van de plaats of de hoogte, waar zich het voorwerp bevond.

afvallen, inzinken, vermageren

Minder worden, van personen en dieren ten opzichte van dikte en gezond voorkomen. Vermageren wordt gezegd van iemand die reeds in den toestand van mager zijn gekomen is. Afvallen is het snel slinken van het vleesch. Iemand, die dik is, kan verscheiden ponden afgevallen zijn, zonder nog vermagerd te wezen. Inzinken is het snel afnemen van gezondheid en kracht van het lichaam. Hij ziet er vermagerd en ingezonken uit.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 143:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

afvallen
aankomen, bijkomen, bijstaan, steunen, stijven

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.002 c